
Aan Claude Monet (1840-1926) wordt vaak een fijn citaat toegeschreven, ontleend aan de memoires van de Amerikaanse kunstenaar Lilla Cabot Perry. Hij adviseerde haar: ‘Als u naar buiten gaat om te gaan schilderen, probeer dan de dingen die zich aan u voordoen – de boom, het huis, de akker, wat dan ook – te vergeten. Denk liever: hier heb je een klein blauw vierkantje, hier een roze rechthoek, hier een gele streep, en schilder dat precies zoals het aan u verschijnt, met de exacte kleur en de exacte vorm, net zo lang totdat dat uitmondt op uw eigen naïeve indruk van de scène voor u.’ Met andere woorden: Monets centrale idee was direct te schilderen wat je zag en direct in kleur, en te breken met wat ze je hadden geleerd over hoe de dingen in elkaar zitten, of in elkaar horen te zitten. Nu wist ook Monet best dat een ‘onschuldig oog’ niet werkelijk bestaat, maar het citaat leeft, en de rest is geschiedenis.
Aan het begin van die geschiedenis staat de familie Monet. Het Musée du Luxembourg wijdt een kleurrijke tentoonstelling aan de omstandigheden waarbinnen Claude Monets kunstenaarschap werd gevormd, en men neemt daarvoor zijn broer Léon (1836-1917) als centraal punt. De familie stamt uit Le Havre; Léon ontwikkelde zich tot industrieel in Rouen en tot een gedreven sponsor van het werk van zijn broer en diens bentgenoten, Sisley, Pissarro, Renoir, wat een geweldige collectie opleverde. In de familiegeschiedenis zitten leuke feitjes, zoals dat Claude in zijn jonge jaren vooral karikaturen van Haverse burgers tekende, die daarvoor betaalden, en dat hij eigenlijk Oscar-Claude heet, tiens. Ook aardig is dat de Monets ’s zomers veel aan de kust verbleven en dat het mede door Léon was dat Claude schilderachtige plekken als de rotsen bij Étretat kende.
Een bijzonder interessant aspect van de relatie met Léon is dat die in Rouen een fabriek had waar kleurstoffen werden gemaakt, vooral voor de textielindustrie. De aanblik van die ‘producten’, in stoffenboeken met tientallen variaties van ‘rood’, kasten vol met garens in elke denkbare kleur, is meer dan de catalogus van de handelsreiziger, zeker als daar pal tegenover een van Monets magnifieke schilderijen van de kathedraal van Rouen hangt, ‘in de volle zon’, uit 1894 (normaal in Musée d’Orsay). Het ene lijkt volkomen logisch verbonden met het ander. De mogelijkheid om de tientallen kleuren van die ‘scène’ exact te schilderen zoals die zich aan hem voordeden, het bewustzijn van de werking van kleuren op het psychologische vlak, dat moet ook te maken hebben met Claude’s kennis van het bestaan van al die tinten. Hij kon daardoor misschien makkelijker in veel meer kleuren ‘denken’ dan anderen, denk je dan. Hij schrijft bijvoorbeeld in 1905 aan de handelaar Durand-Ruel over een schilderij in wording: ‘Ik gebruik zilverwit, cadmiumgeel, vermiljoen, donkere meekrap, kobaltblauw, smaragdgroen, en dat is alles.’ Goede, dure kleuren; hij wist precies waar hij ze kon krijgen.
Léon Monet, Musée du Luxembourg, Parijs, tot 16 juli