Is het Habsburgse Rijk, dat oude Midden-Europese keizerrijk waarin vele volkeren waren opgenomen, te vergelijken met de huidige Europese Unie? Frits Bolkestein deed onlangs in de NRC een poging tot vergelijking, maar zag in zijn betoog enkele cruciale feiten over het hoofd: de Donaumonarchie kende nauwelijks democratie, het virulente anti semitisme maakte van de joden maatschappelijke parias en het zogenaamde economische succes kwam slechts de bovenlaag ten goede en veroorzaakte vooral in de «rafelranden» van het Rijk armoede waarop religieuze gekte, politiek extremisme en terrorisme opbloeiden. Na de schoten in Sarajevo op 28 juni 1914 zorgde de Eerste Wereldoorlog ervoor dat het toch al instabiele Habsburgse Rijk uit elkaar spatte.
Bolkestein citeert vorst Clemens Metternich (1773-1859), «de architect en bewaker van de Europese orde» maar tevens antinationaal Europeaan die zich gewillig plooide naar Napoleon. «Mein Schreibtisch ist mein tragbares Vaterland» is een mooie uitspraak van een pseudo-kosmopoliet, want Metternich was ook een antiliberaal die gruwde van het pan-Slavisme. Tegen die achtergrond moet zijn beroemde uitspraak, gedaan in Wenen, begrepen worden: «Azië begint voor mijn raam.» Hij had geen boodschap aan het kosmopoliete humanisme van het Weense koffiehuis.
In Samenzweerders, het romandebuut van de Amerikaanse literatuurprof en debutant Michael André Bernstein (geboren in Oostenrijk), duikt die uitspraak wel op. Bernstein concentreert zich in zijn roman op de jaren 1912-1914 van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk in het grensgebied Galicië, wat nu Polen en West-Oekraïne is. Het is een tijd van neergang, machtsmisbruik, spionage en een antisemitisme waar de hitler iaanse vernietigingsdrift al in ligt opgesloten. De lezer is dan al op de hoogte van de nakende ontbinding van het Habsburgse Rijk. Hij weet dat de gedis crimineerde joden van Galicië later in de twintigste eeuw weggevaagd zullen worden en leest de proloog daarop.
Samenzweerders is, volgens de opbouw van de vertelling, de roman van de Galicische schrijver Alexander Garber. Hij noemt zichzelf een handelaar «in keizerlijke nostalgie» en «een soort rusteloze stedelijke zigeuner, de Wandelende Jood van één enkele stad». In 1925 blikt hij niet alleen terug op zijn succesvolle Weense (toneel)schrijvers carrière vol opportunistische wendingen, maar wil hij ook verslag doen van een merkwaardige ontdekking, in het ballingenblaadje Verbannen stemmen. Op een foto meent hij zijn jeugdvriend en ex-talmoedstudent Jakob Tausk te herkennen, dezelfde Tausk die in dienst van graaf-gouverneur Otto Wiladowski in het Galicische grensstadje van hun jeugd een meedogenloze spionnenbaas is. In 1925 leidt hij de Russische geheime dienst. Wat is zijn oerscène, de oorsprong van zijn wrok en wraak? De dag dat zijn talmoedleermeester student Tausk van school wegstuurde?
Samenzweerders wil niet alleen een roman zijn die de bizarre carrière van Tausk reconstrueert. Bernstein wil een heel tijdperk in beeld brengen, namelijk de laatste stuiptrekkingen van een politiestaat in het buitengewest Galicië aan de grens met tsaristisch Rusland. Bernstein wil laten zien dat zijn personages zo gepreoccupeerd zijn met zichzelf dat ze hun naaste omgeving al niet meer zien, laat staan de ontbinding van het Habsburgse Rijk in de gaten hebben. Uitgangspunt voor zijn roman is de vraag hoe iemand in een Galicische stad kan passen als hij alleen het wezenlijke wil meemaken en het «mens blijven» niet meer van belang vindt.
Samenzweerders gaat over de onmenselijkheid van homo sapiens die in de greep raakt van religieus, politiek of kapitalistisch extremisme, die een lust voor pornografie paart aan machiavellistisch machtsvertoon en die zich verliest in bijziende paranoia. Blijft over de woordkunstenaar die alles ziet en alles vastlegt in een panoramisch verhaal. Zo kan de lezer er getuige van zijn dat iedereen in een eigen ideologie, tic of tekortkoming zit opgesloten en de catastrofe niet ziet aankomen. Men bespioneert elkaar, men is omkoopbaar, alle geheimen liggen op straat, maar iedereen schat de ander uiteindelijk verkeerd in. Ondanks alle spionagenetten blijken de hoofdrolspelers op het cruciale moment stekeblind. Het gist in het Galicië van 1912-1914, de bakermat van chassidisme en joods nationalisme. Galicië is een lont in het kruitvat dat dubbelmonarchie heet, en de gewelddadige ontlading vindt plaats tijdens Pasen 1914: een terroristische aanslag op de plaatselijke despoot Wiladowksi. Iedereen in de roman weet dat er «iets» gaat gebeuren en het «moet» ook, want er heerst een «verlangen naar een grote, allesveranderende crisis, een moment van waarheid, ten goede of ten kwade, dat als een wervelwind de verstikkende trivialiteit van hun dagelijkse routine zou doorbreken».
Dit zijn allemaal prachtige roman ingrediënten. Maar Bernstein maakt zijn eigen roman stuk, want hij wilde per se dat zijn schrijverspersonage Alexander Garber schreef zoals er, volgens Bernstein dan, in 1925 werd geschreven. Welke schrijver was zijn voorbeeld? Thomas Mann? Te veel eer. De lezer wordt onthaald op een zeer trage Galicische vertelling waarin de handeling verstikt wordt door ellenlange, onder bijvoeglijke naamwoorden bezwijkende zinnen die alles en iedereen op elk ogenblik willen verklaren. De alwetende verteller loopt de lezer voor de voeten. Bernstein schreef geen historische roman maar een psychologische duidingsroman. Zijn gepsychologiseer is vergeven van de herhalingen, zodat de vertelling stilstaat en de handeling op grote afstand blijft. Nergens zit de schrijver ín de hoofden van zijn verblinde amateur-complotteurs.