Technologisch zijn we op een punt aangekomen waarop blijkt dat we zonder het te weten altijd gehandicapt zijn geweest. Speciaal ontwikkelde technieken voor invaliden blijken nu ook bruikbaar voor de vergroting van de ervaringsintensiteit bij andere mensen. Zelfs een volgroeid atletisch lichaam is een loden last vergeleken met de techniek die allerlei evolutionaire nadelen van de mens compenseert. Nog even en onze bewegingen heten spastisch wanneer ze niet eerst via het oog digitaal zijn ‘aangestuurd’.
Op de Multimediale, het mediakunstfestival dat vorige week voor de vierde maal werd gehouden in het Zentrum fur Kunst und Medientechnologie te Karlsruhe, was een aantal installaties te zien die als een cultuuranalyse van de hand konden worden gelezen. Voor Eric Lanz in zijn videowerk Les Gestes, index, lexique, synthese, gaat het om een onderzoek naar het letterlijk uit de hand lopen van de techniek. De eerste werktuigen kunnen worden gezien als extensies van de hand. Maar in de loop der tijd heeft de hand de controle verloren. Het menselijk lichaam moet nu eerder als extensie van de techniek worden gezien.
Lanz laat een aantal hedendaagse ‘handelingen’ met moderne werktuigen zien. Juist door de mens als actieve gebruiker te tonen, kan volgens Lanz in een technologische cultuur ook een zin worden ontwaard. Het besef van onze lichamelijke affiniteit met de materie is voor Lanz de voorwaarde voor een menselijke techniek. Toch moet ook Lanz zich beperken tot een interface dat het van de kracht van het oog moet hebben. We kijken naar het scherm en zien: handen in actie. Ondertussen sta je doodstil in een donker kabinetje. Alle andere zintuigen zijn passief.
Een zelfde afstandelijke nabijheid overkomt je bij het werk van Agnes Hegeds, dat een Ersatzkorpersprache wil mogelijk maken als antwoord op de abstractie van het telematische universum. Aan weerszijden van een wand kunnen twee mensen elkaar zien door een venstertje dat ook het eigen gezicht reflecteert. Op het venster zijn de computergegenereerde contouren van vier virtuele handen te zien, waarvan er twee in beweging kunnen worden gezet door de joy-sticks in onder het venster aanwezige nissen. Wanneer de ‘tegenspeler’ hetzelfde doet, kunnen de handen elkaar schudden, strelen, kriebelen, knijpen et cetera, terwijl ook het eigen en andermans gezicht schijnbaar kunnen worden betast. De situatie is intiem door de gesimuleerde aanraking. Tegelijkertijd wordt die aanraking niet gevoeld maar alleen gezien. Het zijn opnieuw de ogen die de feitelijke afstandelijkheid moeten compenseren met beelden. Nabijheid is een plaatje. Niet de eigen handen maar de door hen aangestuurde Ersatzhande doen het werk. Tussen de een en de ander in bevindt zich een computerprogramma dat ons allen liefheeft.
Het meeste werk op de Multimediale concentreerde zich op het eigen universum waarin veel mogelijk is en weinig noodzakelijk. Als bezoeker word je overstelpt door de overvloed van de techniek. Wat echter in multimediale boodschappen vrijwel altijd ontbreekt, is het vermogen om dingen op een zuinige manier te zeggen. De kunst van het weglaten lijkt verloren te gaan in het verlangen te laten zien wat er allemaal kan. Het heilige ontzag voor het eigen medium is overpannen, terwijl men alweer reikhalst naar nieuwe mogelijkheden uit Silicon Valley.