
Twee ingrediënten zijn onontbeerlijk bij het romantische griezelverhaal. Ten eerste, schrijft Carmen Maria Machado, ‘vrouw plus woning’. Dat wat niet thuishoort in het huiselijke leven dringt er toch in door. De veiligheid binnenskamers wordt niet alleen opgeheven, de vermeende veiligheid dient als dekmantel voor alles wat het daglicht niet kan of wil verdragen. Het huis garandeert stilte, en dat is de sfeer waarin de echte gruwelen plaatsvinden (het is de ijzige stilte in spookverhalen die zo angstaanjagend is, het feit dat de doden zwijgen, niet dat ze praten). Het tweede element: ‘trouwen met een vreemde’. Niet dat ze getrouwd waren, maar achteraf, schrijft Machado, was dát het meest onvervalste griezelelement aan haar eigen verhaal: dat ze geen idee had met wie ze eigenlijk in zee was gegaan.
Machado’s relaas is dat van een vrouw die een andere vrouw stelselmatig wantrouwt, kleineert, manipuleert, geweld aandoet. Dat geweld vindt plaats op kleine, bijna onderhuidse manieren: een reeks sms’jes met een zweem van dreiging, een hand die zich iets te strak om een bovenarm klemt, een in het oor gefluisterd ‘ik haat je’, de verzekering dat het er allemaal bij hoort omdat liefdesrelaties tussen vrouwen nu eenmaal intenser zijn (Machado is onervaren op dat gebied, het is haar eerste relatie met een vrouw). Maar de gewelddadigheden zijn ook rechtstreekser van aard. Op een nacht voelt Machado zich zo onveilig dat ze zich opsluit in de badkamer; een autorit verandert in een helletocht waarbij haar geliefde zo roekeloos rijdt dat ze ervan overtuigd is te zullen sterven.
De leeservaring is dubbelzinnig: je ziet van een afstandje heel precies hoe het zich allemaal voltrekt, het is volkomen helder dat wat hier plaatsvindt het predikaat misbruik verdient, en ook dat het alleen maar erger wordt. Tegelijkertijd zit je zo dicht op de huid van de verteller dat je het met haar meemaakt. De beklemming, de angst, en vooral ook de verwarring: mag ze het wel mishandeling noemen? Is het niet simpelweg de keerzijde van extatische, obsessieve liefde? Was huiselijk geweld niet voorbehouden aan heteroseksuele relaties?
Machado heeft haar best gedaan haar verhaal, dat in wezen een tamelijk rauw verslag is van een steeds verder uit de hand lopende opeenvolging van gebeurtenissen, in een literaire vorm te gieten. Het ‘Droomhuis’ uit de titel refereert aan het concrete huis in Bloomington, Indiana, waar het grootste deel van de verwikkelingen zich afspeelt. Maar het is, natuurlijk, vooral een bouwkundige metafoor. ‘Plaatsen zijn nooit alleen maar plaatsen in een tekst’, merkt Machado op. ‘Het decor is niet inert. Het wordt geactiveerd door het perspectief.’ En dus verandert het droomhuis voortdurend van vorm: het is een ‘klooster van belofte’ waar de twee geliefden tegenover elkaar zitten te werken achter hun laptops, een ‘hol van losbandigheid’ voor al het zinnelijke, een spookslot, een gevangenis en, ten slotte, een ‘kerker van het geheugen’.
De hoofdstukken presenteren zich soms als stijloefening, maar vaker als commentaar of academisch getinte analyse. Deels werkt dat goed, omdat de lens van een bepaald genre een nieuw inzicht of verrassend perspectief biedt op de feiten. Zo onderzoekt Machado het fenomeen van de queer schurk, en bekijkt ze de gebeurtenissen aan de hand van een ‘classificatie van volksverhalen’, waarbij ze concrete gebeurtenissen koppelt aan klassieke sprookjesmotieven.
Maar de hoeveelheid van de korte, soms ultrakorte hoofdstukken (147 in totaal, in een boek van driehonderd bladzijden) maakt dat het geheel ook wat diffuus is en soms gemakzuchtig aandoet. Machado schrijft programmatisch en heeft de neiging om haar bedoelingen te expliciteren. In het hoofdstuk ‘Droomhuis als inleiding’ doet ze uit de doeken waar het haar om te doen is: het doorbreken van wat hoogleraar Afrikaans-Amerikaanse studies Saidiya Hartman ‘archiefstilte’ noemde: het idee dat wat wordt opgenomen en weggelaten uit het archief een politieke daad is, en dat in de lacunes van een archief zich hele werelden van ongeschreven leed ophouden.
‘Ik voeg aan het archief toe dat huiselijk geweld tussen partners met eenzelfde genderidentiteit mogelijk en zeker niet ongebruikelijk is, en dat het deze vorm kan aannemen’, schrijft Machado, om daar enigszins pompeus aan toe te voegen: ‘Ik spreek in de stilte. Ik werp de steen van mijn verhaal in een reusachtige kloof; meet de leegte af aan het geringe geluid dat hij maakt.’
Ondanks de vluchtigheid van de afzonderlijke hoofdstukken slaagt het boek erin om de complexiteit van de kwestie – geweld binnen queer-relaties en de manier waarop daar traditioneel over wordt gezwegen – aan het licht te brengen. Machado ontmantelt de mythe van de lesbische relatie als een paradijs dat is losgezongen van alles wat het patriarchaat voor vrouwen zo’n onzalige plek maakt; laat zien hoe de stilte niet alleen van buitenaf, maar ook binnen in de gemeenschap wordt bestendigd; overtuigt van de emancipatoire kracht die het doorbreken van deze stilte juist kan bieden aan mensen die van oudsher worden gemarginaliseerd. Niet alleen met argumenten en archiefonderzoek, maar vooral met de vivisectie van haar eigen ervaring, maakt ze voelbaar hoe wezenlijk het is om zulke verhalen op te duiken uit de kerker van de individuele herinnering en toe te voegen aan zoiets als het collectieve geheugen.