
Aandachtig, eerlijk en precies noteert hij in Gesloten huis wat er allemaal gebeurt als je je beweegt in de ruimtes waar je groot geworden bent, nu door iedereen verlaten. Wat er gebeurt met de spullen die ooit betekenis hadden, door welke gedachten en herinneringen je wordt bestookt. Matsier beschrijft hoe verschillend hij, zijn broer en zus omgaan met de spullen. De een is besluitvaardig en rigoureus, de ander aarzelend en aandachtig. De een verliest zich in mijmeringen, de ander is bijna steeds tot weggooien bereid. De mijmerende Matsier weet te midden van de dingen niet alleen allerlei herinneringen op te delven, in te kleuren, reliëf te geven, maar hij onthult ook veel van het mechaniek en de valkuilen van de herinnering.
Gesloten huis is een sleutel tot het geheugen, tot de gestalten, de sferen, de gevoelens die ooit een huis bevolkten.
Met mijn broers ontruimde ik de afgelopen weken ons ouderlijk huis. Eigenlijk het product van allerlei huizen, veel spullen hadden talrijke verhuizingen meegemaakt, en waren hier tot stilstand gekomen. Het bleek zwaar werk archeoloog te zijn in het leven van mijn ouders en de eerste lagen bloot te leggen ook van de eigen geschiedenis. Ieder van ons bleek zijn eigen boekhouding van de geschiedenis te hebben, toch deelden wij veel vergelijkbare herinneringen, en zeker de komische die zich hier in het stof hadden neergeslagen. Bij de laatste schifting ontfermde de een zich over geldzaken, de ander over de muziek, weer een ander bekommerde zich luidruchtig om de meubels en het keukengerei, ik om de boeken en geschriften. Zelf had ik niet in dit huis gewoond, toch leek het mij ineens heel eigen, omdat de huizen van mijn jeugd zich in de boeken, de naaidoos, de serviezen manifesteerden. Ik rook aan de bontjas van mijn moeder en zag mij terug op de bank terwijl mijn ouders binnenkwamen in galakostuum, klaar voor het bal. Hij stram in zijn uniform, zij geurend naar parfum, mij in pyjama achterlatend. Met de officiersstok van mijn vader sloeg ik op de pianokruk en als bij toverslag zag ik hem marcheren in een parade. Ik hoorde hem vertellen dat zijn peloton altijd won omdat hij zijn mannen donderend duidelijk maakte dat zij de hele dag konden ouwehoeren, de… hele… dag voor en na de parade, alleen… nu… niet.
Mijn moeder liep in ons hoofd met ons mee door het huis, en zag allerlei troep, die ooit functie en betekenis had, in de container buiten verdwijnen. Soms met grotere gewelddadigheid dan noodzakelijk om ons schuldgevoel te overstemmen: hoe kon ooit iemand dit mooi of belangrijk gevonden hebben? Die iemand was zij. ‘We wilden de dingen kwijt, terwijl de dingen nog van alles zeiden’, schrijft Matsier.
Gecompliceerd werd het toen wij stuitten op de laden en kasten waar de agenda’s, schriften, correspondentie, de duizenden aantekeningen, keurig overgeschreven citaten, en samenvattingen van boeken die mijn moeder maakte verzameld lagen. Hier stuitte ik ook op de tijd voor mij, en ik keek ernaar alsof ik er toen al was. Alsof ik er al was toen zij nog niet getrouwd waren.
Wat als eerste opvalt, is de verbijsterende orde – alles is er, alle agenda’s bijvoorbeeld vanaf de middelbare school. Daarnaast de precisie van het handschrift dat zestig jaar lang even leesbaar en aandachtig blijft, alsof elk woord ertoe doet. Het is een lawine van materiaal, een duizelende inkijk in haar verhaal, waaruit een fascinerende geesteshouding naar voren komt. Ik lees de brieven waarin mijn ouders strijd voeren om met elkaar te mogen trouwen, ik lees de talrijke briefjes die zij elkaar schreven, humorvol en liefdevol, ik lees het contract uit 1970 – mede door mij ondertekend – waarmee mijn vader zich verplicht minder pakken te kopen. Veel brieven verwijzen naar hun schulden van de beginjaren. Ik zie haar dan staan bij de strijkplank, ze huilt terwijl ik op de stoep voor ons huis in Weert zit. Ik ben vier jaar oud en heb al twee broers. Ik ga naar binnen om haar te troosten, mijn vader heeft mij immers gezegd dat ik in zijn afwezigheid vader ben en verantwoordelijk voor alles. Alleen niet voor het kind dat al weer in haar groeide, denk ik nu.
Wat mij het meest verbaast is de goede wil die uit al deze geschriften blijkt, de koppigheid om de dingen heel te maken, het volledige en kloppende wereldbeeld, het idee van de maakbaarheid van alles, met een beetje wil en verlangen, ondanks armoede en tegenslagen.
Ik kijk, met bewondering, naar het ongelooflijke optimisme van de jeugd dat zij, ondanks zoveel, haar leven lang heeft behouden. Dat ligt niet in de container, dat zit in mijn hoofd.
De komende twee maanden zal op deze plaats de column van Henk Pröpper staan, in afwisseling met die van Niña Weijers. Henk Pröpper is oud-redacteur van De Groene Amsterdammer en was onder meer diplomaat en uitgever van De Bezige Bij