Na de verrassende verkiezingsuitslag van vorige week is een soort weldadige rust neergedaald over Den Haag. Niet een gezapige rust die leidt tot stilstand, maar een rust waar hernieuwde energie vanuit gaat, hoe paradoxaal dat ook klinkt. Na tien jaar waarin de politiek in een dolgedraaide draaimolen leek te zitten, betekent de uitslag van vorige week niet opnieuw een duizelingwekkende loop van die molen, maar een vertrouwder rondgaan.

Daarmee is niet gezegd dat de politiek terug is bij wat Nederland kort voor 2002 ‘normaal’ vond. Dat is niet zo en zou ook niet het streven moeten zijn. Juist niet, want dat zou net als toen weer kunnen leiden tot grote onvrede.

Dat door de winst van vvd en pvda het midden weer terug zou zijn, zoals soms vreugdevol werd geconstateerd, klopt ook niet. Wel heeft de kiezer twee partijen groot gemaakt die in hun lange geschiedenis vele malen hebben mee­geregeerd, vandaar het woordje terug. Het zijn eveneens twee partijen die beide op hun flank een concurrent hebben, vandaar het woordje midden. Maar daarmee is het midden nog niet terug, want vvd en pvda zijn geen midden­partijen waar het hun verkiezingsprogramma en de daar achter liggende filosofie betreft. De constatering dat het midden terug is, werd ook gedaan omdat vvd en pvda samen een meerderheid hebben. Zo gebruikt klopt de constatering wel. Want het was sinds 1989 niet meer voorgekomen dat met slechts twee partijen een coalitie kon worden gevormd.

Na de verkiezingen van twee jaar geleden was versnippering zelfs een van de meest gebezigde woorden. Het was sinds de oorlog niet voorgekomen dat de grootste partij slechts 31 zetels had. Dat de kiezers hun stemmen gelijkmatiger over meerdere partijen hadden uitgesmeerd, werd als problematisch gezien. Want met meerdere partijen een coalitie vormen maakt onderhandelen lastig en leidt vaak tot regeerakkoorden die vlees noch vis zijn. Te roepen dat de versnippering nu tot staan is gebracht, lijkt op het uitroepen van de lente na het zien van één zwaluw. Interessanter is het te proberen na te gaan waarom deze keer twee partijen in staat zijn geweest een grote groep kiezers achter zich te krijgen.

De tweestrijd om het Torentje heeft daar een grote rol in gespeeld. Toch is het juist die tweestrijd om het premierschap die sommigen zorgen baart. Nederland kiest immers niet de minister-president, maar het parlement dat de macht juist moet controleren. De minister-president moet boven de partijen staan, er voor alle Nederlanders zijn en niet vooral de belangen van zijn eigen partij behartigen.

Tegen het pessimisme over de gevolgen van de tweestrijd zijn een aantal positieve punten in te brengen. De versnippering in het politieke landschap is er niet omdat er steeds meer partijen in de Kamer vertegenwoordigd zijn: in 1982 waren er twaalf fracties in het parlement, zelfs één meer dan nu. Toch had de grootste partij toen 47 zetels, de een na grootste 45 en de derde partij 36. De andere negen partijen moesten het doen met zes zetels of minder. De versnippering waar twee jaar geleden over werd geklaagd is er vooral omdat partijen geen vaste achterban meer hebben en kiezers veel gelijkmatiger zijn uitgewaaierd over andere partijen. Om een grote partij te kunnen worden moet je nu beter je best doen dan vroeger. Een tweestrijd helpt daarbij. Partijen moeten daarvoor een duidelijker koers kiezen en een lijsttrekker hebben die die goed weet te verpersoonlijken. Dat de spelers tijdens de campagne nog kunnen wisselen, laat bovendien zien dat het voor derden niet bij voorbaat een gelopen race is.

Door de tweestrijd zijn er nu twee duidelijke winnaars. Het zijn winnaars die weten dat de kiezersgunst zo weer gevlogen kan zijn en zich dus realiseren dat ze er wat voor moeten blijven doen. Bovendien zijn het winnaars die in tegenstelling tot vroeger niet in een Kamer zitten waarin slechts één andere grote partij opereert met daarnaast een aantal heel kleine die genegeerd kunnen worden. Deze winnaars – mochten ze samen gaan regeren – vinden een Kamer tegenover zich met vier partijen met tussen de twaalf en vijftien zetels. Een tweestrijd hoeft anderen dus niet te vermorzelen. De huidige verdeling van de zetel­aantallen noopt juist tot meer scherpte en debat dan vroeger.

Positief aan de tweestrijd is ook dat ze tegemoet komt aan de wens van steeds meer kiezers om een stem uit te brengen op de macht. Dat strookt misschien niet met waar de verkiezingen formeel over gaan – de samenstelling van de Tweede Kamer – het is wel de realiteit. Het argument dat de kiezer niet zou snappen dat de twee tegenstanders vervolgens samen moeten gaan regeren, hoor je wel in Den Haag, maar veel minder bij kiezers zelf. Dat Nederland een coalitieland is, zit dieper in de genen dan wel wordt gedacht. Bovendien kun je niet én klagen over versnippering die tot vlees-noch-vis-regeerakkoorden tussen meerdere partijen zou leiden en datzelfde argument van stal halen als er twee winnaars zijn. Dat die verschillend denken over de aanpak van actuele problemen hoeft niet per se te leiden tot nikszeggende compromissen.

Het alternatief is bovendien een regering met een veel scherper rechts of juist links profiel. Dat zou terecht kunnen leiden tot de klacht dat de premier er niet voor alle Nederlanders is. Nu hoeft dat niet het geval te zijn. De premier moet zich er dan wel van weerhouden welke vingers dan ook af te likken. Politici hebben ook een eigen verantwoordelijkheid. Dat moet de vvd’er Mark Rutte aanspreken.