In de dagen rond 4 mei, vol Tweede-Wereldoorlog-herdenkingen, speelt de kwestie of de Haagse politiek zich moet uitspreken over of de Russen genocide plegen op de Oekraïners. ‘Het is gebeurd, dus het kan nog een keer gebeuren. Dat is de kern van wat we te zeggen hebben’, schreef schrijver en holocaustoverlevende Primo Levi in 1986.
Ook internationaal gonst daarom de vraag: genocide, de crime of crimes, gebeurt het weer? Ja, zei het Canadese House of Commons afgelopen week toen het hierover unaniem een motie aannam. De Amerikaanse president Joe Biden gebruikte de term genocide al eerder, in reactie op beelden van straten in Boetsja die bezaaid lagen met burgerslachtoffers. De Franse president Emmanuel Macron ging hier echter niet in mee. Hij zei dat juristen zorgvuldig moeten vaststellen of dit genocide is, niet politici.
Duitsland koos de kant van Emmanuel Macron en sprak (nog) niet van genocide; Spanje, Polen en het Verenigd Koninkrijk waren het eens met Biden. De Nederlandse premier Rutte heeft, voorzover ik weet, nog niet gereageerd op de discussie.
In het werk van Hannah Arendt over totalitarisme – onontbeerlijk in de huidige tijd – liggen volgens mij veel inzichten besloten die het vernauwde debat over ‘genocide of niet?’ kunnen verleggen. Ik licht er een uit. In een eigen filosofisch vocabulaire beschrijft Arendt het onbegrijpelijke en onvergeeflijke kwaad dat ontspruit aan totalitaire regimes. Zij concludeert dat dit voortkomt uit de kern van hun totalitaire ideologie, en die is: ‘Alles is mogelijk.’ Dit klinkt als een positief credo, maar Arendt laat overtuigend zien dat weinig tirannieker en beangstigender is dan dit uitgangspunt. ‘Alles is mogelijk’, waarschuwt zij, betekent vooral dat alles kan worden verwoest.
Macron heeft gelijk dat genocide een juridische term is. Maar genocide is óók een politieke term en een woord uit ons dagelijks taalgebruik. En wat politiek en maatschappelijk leeft, schept verwachtingen van het recht – en dat kan schuren. Zo is het de afgelopen decennia duidelijk geworden dat slachtoffers van oorlog, terreur en vernietiging het vaak van uiterst belang vinden dat wordt uitgesproken dat wat hun is aangedaan genocide is. Dit woord komt het meest tegemoet aan wat hun overkomen is; het onbegrijpelijke en onvergeeflijke zoals omschreven door Arendt. Dus als een wereldleider vaststelt dat in hun geval ‘genocide’ niet is voorgevallen, maar wel bijvoorbeeld een misdrijf tegen de menselijkheid als ‘massamoord’, is dit een teleurstelling – nee, meer dan dat, een klap in het gezicht. Zelenski bedankte Biden dan ook meteen voor zijn woordkeus.
Strikt juridisch bezien is hier niet direct reden toe. Het internationaal (straf)recht kent geen hiërarchie tussen internationale misdrijven, legde Harvard-hoogleraar Philippe Sands uit in The New York Times. Het verschil tussen genocide en massamoord heeft voornamelijk met aanwezige intenties te maken, niet met ernst. Voor genocide is het oogmerk vereist op de vernietiging van een nationale, etnische, raciale of religieuze groep als zodanig. Het woord is na de Tweede Wereldoorlog gemunt door de Poolse jurist en vluchteling Raphael Lemkin en is een combinatie van het Latijnse ‘genos’ (ras of soort) en ‘cide’ (doden). Bij massamoord ontbreekt deze specifieke intentie van vernietiging, maar het betreft ook systematisch geweld en grootschalige zuiveringen van groepen en burgers. Dit betekent, onder andere, dat in bepaalde gevallen de uitroeiing van duizend mensen juridisch kan gelden als genocide en in andere gevallen honderdduizenden doden kunnen kwalificeren als massamoord. Het is dus lastig (en allicht ook onnodig) te zeggen wat erger is: het is vooral juridisch iets anders.
In delen van zijn speeches trekt Poetin het bestaansrecht van Oekraïners als aparte groep ten opzichte van Russen in twijfel – dat duidt op genocidale intentie, zou ik zeggen. Toch zei mensenrechtenadvocaat en hoogleraar Liesbeth Zegveld bij Buitenhof nog weinig aanwijzingen te zien dat genocide plaatsvindt in Oekraïne, ook niet na Boetsja. Maar hoe dat ook precies zit, er gaat iets mis, denk ik, als we uitsluitend juridisch-technisch reageren op oorlogsslachtoffers. Bijvoorbeeld met dat politici niet moeten vaststellen wat genocide is, of met dat genocide niet per se de crime of crimes is, de publieke perceptie ten spijt. De vraag van slachtoffers naar de kwalificatie van genocide ligt dieper: ze zien het als de enige passende erkenning van hun leed.
Wat betekent dit? Natuurlijk ligt er een taak voor wereldleiders om te benadrukken dat zorgvuldig onderzoek nodig is voor het vaststellen van welke internationale misdrijven precies hebben plaatsgevonden. Maar op momenten in de geschiedenis waarop het absolute kwaad evident heeft plaatsgevonden, zoals in Boetsja, moet deze boodschap op geen enkele manier suggereren dat het misschien wel meevalt.
Dus noem het genocide, in de maatschappelijke zin van het woord, of noem het iets anders (hoewel ik betwijfel of andere formuleringen, historisch of cultureel, ooit nog dezelfde retorische kracht zullen bezitten). Maar de crux is onomwonden erkennen dat iets onbegrijpelijks en onvergeeflijks is gebeurd – en dat opnieuw is aangetoond dat alles mogelijk is.