Een vriendin maakte zich kwaad over de tentoonstelling De Haagse School en de jonge Van Gogh, die zaterdag opende in het Haags Gemeentemuseum. Dat is nou de zoveelste keer, zei ze, dat de naam van Van Gogh misbruikt wordt om bezoekers te trekken: nu weer voor de Haagse School-collectie van het Gemeentemuseum, die er altijd te zien is, maar waar voor de gelegenheid wat vroege Van Goghs tussen gehangen zijn. Misschien had de vriendin wel een beetje gelijk. Maar het is nooit een straf om de dikke witte wolken van Weissenbruch terug te zien, of Jacob Maris bomschuit die op een grijze dag tussen verregende meeuwen op het strand ligt. Maris maakte dat schilderij 125 jaar geleden en het is nog altijd drijfnat. De schaaps kuddes van Mauve zijn later vaak nageschilderd ook door hemzelf maar die kopieën bevatten zelden zo veel buitenlucht en winterlicht als de versie die nu op de tentoonstelling te zien is. Het blijft een verzameling die de aandacht verdient en Vincent van Gogh mag die aandacht best genereren. Scheveningse vissersmeisjes from the director of Starry Night and The Sunflowers waarom ook niet.
Bovendien wás er een verband tussen hem en de Haagse School. Van Gogh had van 1869 tot 1873 als kunsthandelaar in Den Haag gewerkt en kwam er in 1881 als beginnend schilder terug. Bij het vastleggen van Haagse (en andere) motieven liet zich hij zich graag door het werk van de Haagse School-schilders inspireren. De meeste van hen kende hij persoonlijk. Anton Mauve een aangetrouwd familielid gaf hem zelfs een beetje les. Alle overeenkomsten en verschillen zijn in het Gemeentemuseum op een voorbeeldige manier in beeld gebracht, mede dankzij bruiklenen van het Van Gogh Museum en het Kröller-Müller. De stadsgezichten die Van Gogh in opdracht van zijn Haagse oom Cor tekende zijn er te zien naast de eerste stillevens die hij schilderde onder supervisie van die andere oom, Mauve. Zijn naaistertjes en arbeiders nuchter geobserveerd en stroef getekend, «onverkoopbaar» volgens zijn vroegere baas, de kunsthandelaar Tersteeg worden afgezet tegen de sentimentele visies van Israëls, Artz en Blommers op hetzelfde onderwerp. Binnen één wand wordt duidelijk hoe de kale winterland schappen van Willem Maris van invloed waren op twee herfstland schappen bij avond die Van Gogh in 1885 in Nuenen schilderde.
Een enkele keer komt een verband niet uit de verf. Zo ontbreken de «karige maaltijden» van Jozef Israëls die Van Gogh tot zijn beroemde Aardappeleters inspireerden; in plaats daarvan hangt er een reprise van die schilderijen uit 1902, die Israëls als eerbetoon aan Van Gogh De aardappeleters noemde. En noch het Kröller- Müller, noch het Van Gogh Museum wilde kennelijk zijn versie van De aardappeleters uitlenen, want naast Israëls hommage wordt alleen de litho tentoon gesteld die Van Gogh voorafgaand aan zijn schilderijen maakte. Karige maaltijden, inderdaad. Maar recht daartegenover hangt dan weer een heel bijzondere bruik leen: een portrettekening die Van Gogh in november 1882 maakte van Jozef Blok, «de boekenjood» bij wiens stalletje op het Binnenhof hij regelmatig prenten en tijdschriften kocht. Tussen alle houterige vroege figuurtekeningen valt op hoezeer Van Gogh hier zijn onhandigheid in toom wist te houden. In dat opzicht en ook omdat de houding en de naar beneden gerichte, afwezige blik overeenkomen lijkt de tekening van Blok op het mooiste Van Gogh-portret dat ik ken, dat van Armand Roulin in Museum Boijmans van Beuningen (1888). De tekening werd onlangs door het Van Gogh Museum verworven en is in Den Haag voor het eerst te zien. Naast veel bekends in een nieuwe context biedt de tentoonstelling dus ook iets onbekends, zelfs voor de bezoeker die op de naam van Van Gogh afkomt.
Tot en met 16 mei in het Gemeentemuseum, Stadhouderslaan 41 in Den Haag