Bosrand werd geschilderd in 1926. De schilder, Harm Kamerlingh Onnes, was toen begin dertig. Tien jaar eerder, rond 1915, was abstracte kunst ontstaan die het begin bleek te zijn van radicale ontwikkelingen die in de twintigste eeuw in de kunst voor vernieuwing en oproer zouden zorgen. Maar om daar te geraken, bij wat de pioniers (Mondriaan) nieuwe beelding noemden, moest je de traditionele realistische beeldorde van daarvoor eerst opgeven. In die vertrouwde schoonheid staan de bomen gewoon stevig in de stugge aarde, daarboven is de lucht. Uit de hemel komt het licht, in tal van varianten, van eclatant stralend zonlicht tot gedempt schemerlicht, of licht gefilterd door regenwolken en daarom zilvergrijs van toon.

Bosrand is een lommerrijk tafereel. De grond is bijna weelderig in zijn kleurigheid: allerlei soorten groen die plekken en passages van licht aanduiden, stevig geschakeerd ook met kronkels blauw, paars, lichtbruin, oranje die de beweeglijke lichtval op de grond verder verlevendigen. Het gebladerte van de boomkruinen is met een lichtere toets geschilderd. De bladeren lijken in de wind te bewegen. Het is herfst of nazomer. In het midden lijkt het bos iets dichter. Zo heeft de schilder het gezien, misschien daar ook gezeten met zijn doek (of anders zitten aquarelleren). Met die waarneming is het schilderij begonnen, tot op een gegeven moment het schilderen vrijer en impulsiever werd en de kleuren onwillekeurig op elkaar gingen reageren. Zo kregen de kleuren meer contrast en werd het schilderij misschien kleurrijker dan het tafereel in werkelijkheid eigenlijk was. In werkelijkheid werkte de donkerte binnen in het bos als een doffe grijzige schemering. We zien hoe Kamerlingh Onnes het beeld dat hij voor zich zag vertaalde in een andere schilderkunstige gebeurtenis: we zien helder daglicht (vanuit die stukken lichtblauwe lucht bovenin) doorheen het gebladerte klateren tot het in vlekken licht en donker op de grond terechtkomt en als kleuren uiteenspat.

Kamerlingh Onnes besefte na een bezoek aan Mondriaan dat abstract niets voor hem was

Het schilderij is een spektakel van kleur en lichtschakeringen. Zo, met dat soort betoverende effecten voor ogen, keek de kunstenaar naar wat je met schilderkunst kon doen. Ik heb ergens gelezen dat de jonge Kamerlingh Onnes een bezoek heeft gebracht aan Mondriaan in diens atelier en toen besefte dat abstracte kunst niets voor hem was. Aan Bosrand, dat een klein juweel is, kun je zien dat hij inmiddels helemaal thuis was in een ander soort schilderkunst, en een ander soort kleurenrijkdom. Waarom zou hij dat opgeven? Nu zien wij die keuze als ouderwets omdat je het moderne niet zou begrijpen. Hetzelfde overkwam ook Kees Verwey, die zo van bloemen en kleur hield dat abstracte kunst hem te mager was en, om te maken, te saai.

In een conversatie over de visuele essentie van Mondriaan merkte Jannis Kounellis op dat in diens schilderijen de schaduw geëlimineerd was. Vormen verschenen er in een gestaag scherp en helder licht, terwijl in de kunst van Munch (die ook ter sprake kwam) schaduwen aanleiding waren voor passages donkere kleur. Diens schilderijen zijn wisselvallig en atmosferisch van karakter – en daarom kan er, als in schuivende wolken, van alles in hun beelden worden opgenomen: donkere kleuren dus, dansende figuren, bomen, bloemen, landschap, zon- en maanlicht. Intussen kreeg de klaarheid van de schilderijen van Mondriaan, met de schaduw verwijderd, een zeer bijzondere transparantie. Daarin werkte elke verdubbeling of verknoping van vormen (die expressionisten juist omarmen) een hinderlijke storing – zoals een grove vlek op een ruit dat is. Slanke zwarte lijnen in een wit vlak, en de drie primaire kleuren (uiterst beheerst) werden zo zijn indrukwekkende, logische idioom. In Mondriaans werk worden beelden schoongemaakt. Natuurlijk zitten zijn schilderijen ook vol spanning, maar ze zijn gemaakt met heel sobere middelen. Daardoor zijn ze zo uitzonderlijk beschouwelijk.

Ondertussen bleef de kunst worstelen met het abstracte alternatief. Waar je kijkt zie je dat woekering van vorm en kleur zich, als onkruid, niet laten onderdrukken. Tegelijkertijd werd de strengheid van de abstractie een onvermijdelijk nieuw criterium. In het kleine schilderij Grüner Schnapps van Arnulf Rainer treden vrijwel dezelfde kleuren op als in Bosrand van Kamerlingh Onnes – zij het dat ze in een iets andere volgorde over elkaar zijn geschoven. In beide schilderijen gaat het, lijkt mij, om intensiteiten van kleur en kleurverwisselingen die in Bosrand gekoppeld blijven aan een figuratief motief: bladeren en bomen en bosgrond, daarin worden de beweeglijkheden gevonden zoals vlekken licht en ogenschijnlijk ritselend lover. Het geschilder is beweeglijk en smeuïg. Maar omdat Rainer de principes van non-figuratieve abstractie heeft omarmd (als een grote, nieuwe vrijheid) kon hij het opbrengen van kleur in een flexibele abstracte procedure transformeren. Het giftige groen vloeit naar alle kanten, toch blijft het intieme schilderij er beheerst uitzien.


PS Het schilderijtje van Kamerlingh Onnes hangt, met verwante werken van bijvoorbeeld Verster, Thorn Prikker en Jan Toorop, nu in een collectie-opstelling in De Lakenhal, Leiden

Beeld: (1) Arnulf Rainer, Grüner Schnapps, 1995. Olieverf op karton. 36,5 x 46 cm (Particulier bezit). (2) Rechts: Harm Kamerling Onnes, Bosrand, 1926. Olieverf op paneel. 59 x 69 cm (Museum de Lakenhal, Leiden).