
Het blauw monochrome schilderij van Yves Klein heet L’accord bleu. Het is gemaakt in 1960, in Parijs neem ik aan. Daarna is het in een galerie in New York tentoongesteld en in 1965 door het Stedelijk Museum gekocht en deel geworden van de verzameling. In datzelfde jaar werd nog een tweede werk van Klein aangekocht: ook monochroom, glanzend goudkleurig. Dat werd verworven van een kunsthandel in Gstaad. De kunstenaar was toen al gestorven, in 1962, op 34-jarige leeftijd – en uitgegroeid tot een legende in de geschiedenis van het naoorlogse modernisme.
Dit zijn een paar details rond dat blauwe werk die ik toevallig weet en die niets bijdragen aan een wezenlijk beter begrip ervan. Misschien is het interessant te weten dat het in New York is gekocht. In 1965 verwierf het museum, ook in New York, het eclatante werk Charlene van Robert Rauschenberg en ook het luisterrijke drieluik van Lichtenstein. Deze highlights (zoals ze nu in het Stedelijk worden genoemd) werden een jaar later gevolgd door een groot werk van Jasper Johns. In 1967 werd een meesterlijk werk van Kelly verworven (Blue Green Red), bij dezelfde galerie van Sidney Janis waar het Stedelijk twee jaar eerder de blauwe Yves Klein had gekocht. Dit soort feiten geven misschien toch wat meer inzicht. Ik herinner me goed dat voor het Stedelijk en zeker voor zijn directeur De Wilde de echte opwinding in New York te vinden was. Die kunst daar werd beschouwd als doorslaggevend. In die termen werd er met name ook in Amerika zo over gedacht. Na een zachtblauwe Yves Klein ziet een Kelly er radicaler strak uit. Dat wil zeggen: als je die kant op wilt en niet een andere kant.

Wat betekent de titel van het werk van Klein eigenlijk? Zoiets als schikkingen van blauw zou ik zeggen. Het is een paneel waarop eerst met stukken spons en gestrooid steengruis intuïtief gevonden oneffenheden zijn aangebracht. Die assemblage wordt door lijm bijeengehouden. Het geheel gaat schuil onder verfpoeder van het voor Klein typische blauw. Het pigment hecht aan de lijm en blijft daarom fluwelig mat. Omdat het oppervlak oneffen en rul is, zien we het blauw natuurlijk omgeven door schaduwen. Het is dus een bloemig en schilderachtig oppervlak dat we zien – veel lyrischer dan ook dan Kleins Monochrome bleu uit 1959, te zien in het Van Abbemuseum. Daar verschijnt het blauw zonder schaduwen. Dat blauw is intens en tegelijkertijd ijl. Beide werken zijn versies van een gelijke vinding: monochroom blauw met dat wonderlijke aura. Tegelijkertijd zijn het twee verschillende schilderijen. Op die wijze, met de gevoeligheid van de schilder, zijn ze gemaakt. De Franse Yves Klein is zogezegd een kleinzoon van de Franse Claude Monet. Zelf weet ik nog dat ik, toen ik ze voor het eerst zag, er ook zo naar keek. Ik zag een eigengereide schilder bezig met het nieuwe en het bijna niet voorstelbare.
Hoe lang nog is een blauwe Klein gewoon een schilderij? Een eeuw lang ongeveer was het modernisme het paradigma (make it new) waarbinnen kunst werd gemaakt. Dat verbrokkelt. Ik lees dat musea alles wat ze hebben opnieuw en met andere nieuwsgierigheid gaan onderzoeken. Er moeten andere vormen van presentatie worden gevonden. Het zou kunnen dat, in het kader van onderzoek bijvoorbeeld naar wat de periode Zero nu was, een schilderij van Klein verandert in een concept. Een concept heeft geen zachte, ruisende oppervlakte en is handzaam. Het is mijn ervaring dat concepten eerder op elkaar gaan lijken dan schilderijen. Die zijn gemaakt om, elk voor zich, anders te zijn. Nog eens Yves Klein: de schaduwen van blauw in L’accord bleu waren hem uiteindelijk niet zwaar en barok genoeg. De schilder was koppig en rusteloos. In 1961 ging hij, onstuimig als een gladiator, oppervlaktes te lijf met een vlammenwerper. Daaruit ontstond in die schilderijen een energie van scheurend clair-obscur en verbrand wit die onbeschrijflijk was om te zien. Zo was de onrust van het rumoerige modernisme.
Beeld: Stedelijk Museum Amsterdam
Beeld: Peter Cox/Van Abbemuseum/Eindhoven