cda-Kamerlid Pieter Heerma sprak in het debat over de financiering van Nederlandse moskeeën vanuit het buitenland van onbehagen, onmacht en onwil. Onbehagen, omdat met het geld bij sommige moskeeën salafistische invloed wordt gekocht. Onmacht, omdat Nederlandse moslims die hun moskee van radicale islamitische invloed willen vrijwaren worden geëxcommuniceerd en het Nederland niet lukt hen te helpen een vuist te maken. En onwil, dat was een verwijt aan de ministeries die zich hiermee bezighouden. Dat zijn Sociale Zaken, omdat dit verantwoordelijk is voor integratie, Justitie, omdat dit gaat over rechtsbescherming, en Buitenlandse Zaken, omdat dit diplomatieke banden heeft met landen waaruit dat geld voor de moskeeën komt. Heerma zei het heel voorzichtig, dat over die onwil. Hij had ‘het gevoel’ dat er niet voldoende door die ministeries werd meegewerkt, dat ze de informatie niet voldoende deelden, niet met de Kamer, niet met de gemeenten waar die moskeeën staan, niet met wetenschappers die onderzoek doen naar de geldstromen.
Schrijf je in voor onze dagelijkse nieuwsbrief en ontvang iedere ochtend het beste uit De Groene in je mailbox
Dat het debat er vorige week was, kwam doordat NRC Handelsblad en Nieuwsuur daarover informatie boven water hadden weten te krijgen die de Tweede Kamer eerder niet had gekregen. Me dunkt dat je dat onwil kunt noemen van de kant van de ministeries. Maar als tijdens het debat een ambtenaar van Buitenlandse Zaken in de wandelgangen opmerkt dat Kamerleden maar beter hun best hadden moeten doen om die informatie te pakken te krijgen, wordt die onwil niet eens meer verbloemd. Het maakt met terugwerkende kracht woorden van voormalig minister van Sociale Zaken, pvda’er Lodewijk Asscher, tot loze praat. Met het oog op mogelijke radicalisering en onwenselijk gedrag van moslims, schreef Asscher in september 2015 dat dit vraagt om ‘een alerte houding van zowel overheid als de islamitische gemeenschappen en de omringende samenleving’ en om ‘handelen op basis van kennis van zaken’. Vraag is of Asscher zelf wel de nodige kennis van zaken had en de daarvoor benodigde informatie kreeg van Buitenlandse Zaken, informatie over met buitenlands geld gekochte islamitische invloed. Dat ministerie lijkt goede handels- en diplomatieke betrekkingen belangrijker te vinden dan het tegengaan van onwenselijk en ondemocratisch gedrag in Nederlandse gemeenten.
Het is in de gemeenten dat de invloed van salafistische of andere orthodoxe imams zich doet gelden. Daar zien politie, opbouwwerkers of leerkrachten dat ineens meer jonge vrouwen een hoofddoek gaan dragen, buurtgenoten met een islamitische achtergrond ondemocratische ideeën beginnen te uiten of geweld tegen afvalligen gaan goedpraten. Alle integratie-inspanningen van hun kant spoelen dan weg. En de gemeenten moeten machteloos toekijken.
Zelfs toen de burgemeester van Den Haag uiteindelijk in vertrouwen te horen kreeg dat een moskee in haar gemeente buitenlands geld kreeg, kon ze niks met die informatie. Een gemeentelijke subsidie aan die moskee kon ze niet stopzetten, omdat ze het argument daarvoor niet mocht gebruiken. De informatie over het buitenlandse geld was immers vertrouwelijk.
Het geheel verbieden van financiering van moskeeën vanuit ‘onvrije landen’ is volgens het Nederlandse kabinet niet mogelijk omdat dit indruist tegen de vrijheid van godsdienst. Ook zou een dergelijk verbod makkelijk te omzeilen zijn door het geld eerst over te maken naar een ander westers land en van daaruit pas naar de Nederlandse moskee. In Oostenrijk is buitenlandse financiering vanaf 2015 wel verboden en is toen tevens vastgelegd dat imams in het Duits moeten preken. Dat laatste voorkomt dat telkens voor een paar jaar imams vanuit het buitenland kunnen worden ingevlogen die, zoals pvda-Kamerlid Lilianne Ploumen dat uitdrukte, ‘giftige ideeën’ verkondigen.
Volgens sgp-Kamerlid Kees van der Staaij staat een Nederlandse waarde op het spel: de gewetensvrijheid van hier wonende moslims. Hun wordt door invloed uit het buitenland de vrijheid ontnomen vrijzinniger te zijn in hun geloof. Volgens Van der Staaij schiet de Nederlandse overheid drie keer tekort. Ze heeft onvoldoende inzicht in de financieringsstromen, ze deelt die informatie onvoldoende met derden en het ontbreekt haar aan gereedschap om in te kunnen grijpen.
vvd-Kamerlid Bente Becker pleit voor een centraal punt waar zowel landelijke als gemeentelijke informatie over financieringsstromen, radicalisering of de toename van onwenselijk en ondemocratisch gedrag wordt gebundeld. Ze zei het niet met zoveel woorden, maar een dergelijk centrum moet voorkomen dat gemeentebesturen, naar gelang hun politieke samenstelling, zelf gaan bepalen wanneer wel of niet wordt ingegrepen. Komt er geen landelijke coördinatie, dan zou de ene gemeente veel coulanter kunnen zijn ten opzichte van salafistische imams dan de andere. Buitenlandse financiers die invloed willen, kunnen dan met hun geld gaan rondhoppen tussen gemeenten. Het probleem zou zich dan binnen Nederland verplaatsen, maar niet effectief worden bestreden.
Fractievoorzitter van 50plus, Henk Krol, citeerde tijdens het debat uit een boek. ‘En ondertussen konden de radicalen rustig hun werk doen en jongeren aan zich binden. In Amsterdam en Utrecht waren er moskeeën waarvan iedereen wist dat ze de radicale islam predikten. Wij begrepen er niks van dat de Nederlandse overheid toezag op deze praktijken en niks ondernam.’ Auteur van dat boek? De huidige, in Marokko geboren Kamervoorzitter Khadija Arib. Ze schreef Couscous op zondag in 2009, over haar ervaringen in Nederland vanaf 1975. Onbehagen, onmacht en onwil. Toen al.