Madrid,1962 De hunkering naar liefde én eenzaamheid is wat Laforets boek zo waardevol maakt © Gianni Ferrari / Getty Images

De nieuwe vrouw van Carmen Laforet begint met naderend onweer: ‘In de verte (waren) de eerste donderslagen te horen. Paulina voelde die waarschuwing van het onweer in haar lichaam. Ze keek omhoog, met grote, ernstige ogen. Met haar blik volgde ze de loop van de rivier…’

Naast haar loopt haar man, Eulogio; ze zijn onderweg naar het kleine stationnetje in de Spaanse heuvels waar Paulina Goya die avond de trein naar Madrid zal nemen. Die middag besloot ze om weg te gaan; om haar man te verlaten en in haar eentje terug te keren naar de stad waar ze zo naar verlangde. Eulogio is er gelaten onder, hij is inmiddels gewend aan de grillen van zijn vrouw. Maar Paulina weet zeker dat ze niet meer zal terugkeren. Ze wil zich loswrikken van het verstikkende leven als getrouwde vrouw in de provincie, van haar minnaar, Antonio, die haar verlangens altijd zo aanwakkert, en van de kritische, bekrompen blikken van haar schoonfamilie, die haar nooit echt begrepen hebben.

Toen De nieuwe vrouw in 1955 verscheen was Laforet al een gevierd schrijfster. Met haar debuut, Nada, dat ze op 23-jarige leeftijd publiceerde, was haar reputatie in één klap gevestigd. Haar verhaal over een jonge vrouw die haar familie achterlaat om in Madrid te gaan studeren en zich stort in het stadse leven vol intellectuelen, bohemiens en lange nachten in cafés, maakte haar tot een literaire sensatie én een feministisch boegbeeld, al was het misschien een ‘gemaskerde’ vorm van feminisme: door de strenge censuur in het naoorlogse Spanje was het niet mogelijk om openlijk te spreken over vrouwelijke verlangens en lusten, en dus sluimert er bij Laforet veel op de achtergrond, tussen de regels, in alles wat niet hardop kan worden uitgesproken en zich daarom vertaalt in twijfel, angst of onzekerheid.

In De nieuwe vrouw is dit ook het geval. We brengen bijna driehonderd pagina’s door met de innerlijke worsteling die Paulina ervaart en die misschien juist zoveel woorden nodig heeft omdat de maatschappelijke censuur ook in haar zit, want hoe maak je je los van belemmeringen die tot dan toe als natuurlijk werden beschouwd? Paulina’s innerlijke strijd wordt van verschillende kanten belicht; wat haar man, haar minnaar en haar schoonfamilie van haar vinden doet er ook toe. Want kijk: op het moment dat Paulina in de trein stapt begint er één lange terugblik waarin we de andere mensen leren kennen, waaronder ook haar zoon. Wat Laforet hier creëert is een uitgebreide schets van het beklemmende milieu waaraan Paulina wil ontsnappen: haar huwelijk, de rijke schoonfamilie van veeboeren waarin Paulina zo uit de toon valt, en het constante, nijpende gevoel dat het leven ‘ongeleefd’ aan haar voorbij gaat.

Waar bestaat vrijheid uit voor een jonge, zoekende, intelligente vrouw?

De beklemming zit overal in dit boek. In de mensen, in het landschap, en in het weer (na het onweer komt een verstikkende hitte). Het zit in de rigide sociale patronen en verwachtingen en in het feit dat in het repressieve Spanje van de jaren vijftig de kerk alles voor het zeggen had. Het zit in de politieke spanningen onder Franco, die zich vooral onderhuids afspelen en zijdelings een rol krijgen: we voelen de naweeën van het politieke geweld vooral in de details, zoals het feit dat de stroom en het water uitvallen, dat mensen elkaar ineens niet meer vertrouwen, en dat er overal zo’n kilte heerst. Zo’n leegte. En het zit in Paulina zelf. Dit is het existentiële wat Laforet zo bezighoudt: net als in Nada vraagt ze zich af wat het leven de moeite waard maakt en hoe je je als mens, als vrouw, door een wankele, onwisse wereld moet bewegen.

Goed, denken we, Paulina is ontsnapt aan de ideeën van anderen. Het is daarom ook een verrassing dat Paulina in deel II, als ze is overgestapt op de nachttrein naar Madrid, een religieuze openbaring ondergaat. Terwijl er buiten een ‘roodachtige gloed’ neerdaalt en ‘kleine, goudgele wolken, als vlammen’ aan de horizon dwalen, wordt Paulina gegrepen door God. ‘Het kostte haar geen enkele moeite zich overspoeld te weten door dit Geloof, getroost door deze absolute kennis. Het was alsof ze alleen in deze aura van liefde, van bevatting, van geloof kon leven… Iets natuurlijks, als de lucht die ze inademde.’ Het zijn prachtige zinnen. Maar dit inzicht komt nogal uit het niets (zoals dat misschien gaat met openbaringen?), en mijn verwachting over deze nieuwe vrouw was niet dat ze ’s avonds vol verlangen naar vrijheid in de trein zou stappen om er de volgende ochtend gelouterd, vroom en godsvruchtig uit te komen. Met een ‘wolkeloze ziel’.

Dit zegt misschien meer over mij, over de tijd waarin ik leef, want het boek stelt wel essentiële vragen. Waar bestaat vrijheid uit voor een jonge, zoekende, intelligente vrouw? Waar moet je heen om autonomie te vinden? Waar de kerk in het begin een manier lijkt om te ontsnappen aan de mannen in Paulina’s leven, en aan haar eigen verlangens, die enkel tot onrust leiden, blijkt ook het spirituele leven niet zonder uitdagingen. In deel III, het fascinerendste, ontmoeten we een vrouw die niet in staat is om de innerlijke chaos die haar overvalt te omarmen. Ze twijfelt aan alles, ook aan haar geloof. Haar geliefden zoeken haar op in Madrid, haar zoon woont een tijdje bij haar, maar niets voelt goed. Waar verlangt ze nu echt naar?

Zoals Paulina worstelt met zichzelf, zo worstelde ik soms met haar: beslis nu eens wat je wilt! Maar dit is misschien juist waar het om gaat: Laforet neemt de tijd om alle gedachten, tegenstrijdigheden, twijfels en verlangens van één enkele vrouw ten tonele te brengen en ze in het volste daglicht te bevragen. Dat Laforet zich ook tot het katholicisme bekeerde is waarschijnlijk sturend geweest voor dit boek, maar toch is religie niet het belangrijkste thema. Het is de hunkering naar liefde én naar eenzaamheid die dit boek zo waardevol maakt.

‘Waarom is het leven toch zo ingewikkeld?’ vraagt Paulina zich af. ‘Waarom moeten we op deze manier bestaan, kennen we alleen momenten van verlating, van genot en vervolgens van somberte?’ Dit is een vraag die doorklinkt in de tijd, en die ik mijzelf, 67 jaar later, soms ook nog steeds stel. En met mij waarschijnlijk vele anderen.