De Club van Rome tijdens de jaarlijkse bijeenkomst in West-Berlijn op 14 oktober 1974. Vooraan Aurelio Peccei, voorzitter Italië © Hoffmann / ANP

De lievelingsserie uit mijn jeugd was MacGyver (1985-1992). Angus MacGyver (de protagonist) is ex-spion en bestrijder van onrecht en in die hoedanigheid raakt hij voortdurend in de penarie. Hij wordt dan gevangen genomen door de slechteriken wier plannen hij moet verijdelen. Maar deze slechteriken maken altijd dezelfde fout: in plaats van MacGyver gelijk uit te schakelen, sluiten ze hem op. Hoewel MacGyver zich in een benarde positie bevindt, gaat hij aan het werk met een beetje extra tijd en zijn creativiteit. Van een paar lapjes stof, duct tape en een grasmaaier klust hij een zweefvliegtuigje in elkaar. Met wat rondslingerende vloeistoffen vervaardigt hij een bom. Door deze creatieve huis-tuin-en-keukenuitvindingen weet hij altijd ternauwernood te ontsnappen, of de boeven alsnog uit te leveren aan de autoriteiten.

Het moge duidelijk zijn: wij mensen bevinden zich in dezelfde positie als MacGyver. Ook wij zitten in tijdnood en hebben alleen tijd en creativiteit aan onze zijde. Het enige verschil met MacGyver is dat ons script nog niet geschreven is. We kunnen er dus niet automatisch van uitgaan dat het goed met ons afloopt.

In zijn artikel gaat Jaap Tielbeke in sneltreinvaart door een halve eeuw milieu-, grondstoffen-, klimaat-, en economische-groeidebat, volgend op het verschijnen van het Grenzen aan de groei-rapport in 1972. De omvang en duur van dit debat bewijst dat de onheilstijding van de Club van Rome een snaar heeft geraakt bij het grote publiek. Maar is de inhoud inmiddels niet achterhaald? Laten we terug gaan naar de bron en de voornaamste conclusie uit het rapport in ogenschouw nemen: ‘Als de huidige groeitrends in de wereldbevolking, industrialisatie, vervuiling, voedselproductie en uitputting van de natuurlijke hulpbronnen onveranderd doorzetten, zullen de grenzen aan de groei op deze planeet binnen de komende honderd jaar bereikt worden. Het meest waarschijnlijke resultaat zal een tamelijk plotselinge en ongecontroleerde afname in zowel de bevolkingsgrootte als de industriële capaciteit.’ Achteraf gezien is dit een triviale conclusie. Dat exponentiële groei op een eindige aarde tot een catastrofe leidt, kan ik ook op de achterkant van een bierviltje schetsen.

Maar wat doet dat er eigenlijk toe? De Club van Rome agendeerde een nieuwe categorie ramp: de globale catastrofe. Het rapport is paranoïde over de toekomst van de mensheid – en dat lijkt me, vijftig jaar later, nog steeds een uitstekend uitgangspunt. Als het op de toekomst van de mensheid aankomt kun je niet paranoïde genoeg zijn.

En áls we inmiddels iets geleerd hebben, is het dat het Grenzen aan de groei-rapport nog niet paranoïde genoeg is geweest. Klimaatverandering stond nog niet eens op de radar, zoals Tielbeke schrijft. Maar dat is eigenlijk nog maar een kleine speler vergeleken bij de risico’s die er sindsdien bij zijn gekomen. In zijn meesterlijke boek The Precipice (2020) toont Toby Ord ons het scala van zogeheten existentiële risico’s in haar volle reikwijdte. (Existentiële risico’s zijn de risico’s die de potentie hebben om de hele mensheid om zeep te helpen.) Zo is daar de nucleaire winter ten gevolge van branden veroorzaakt door een kernoorlog. En, recenter: de door mensen gemaakte virussen die geoptimaliseerd zijn voor besmettelijkheid én dodelijkheid. Het grootste gevaar van allemaal is echter algemene kunstmatige intelligentie (AGI) die niet op tijd in lijn wordt gebracht met menselijke waarden — en oncontroleerbaar wordt.

De Club van Rome heeft de mensheid iets ouder en wijzer gemaakt — en iets minder provinciaal en naïef. We hebben Cassandra’s nodig om ons te waarschuwen voor valkuilen. Zonder waarschuwingen stommelen we blind de toekomst in en vallen we vroeg of laat in een gat. Waarschuwen is de grote verdienste geweest van De grenzen aan de groei.

De mensheid zit momenteel opgescheept met oud gereedschap. Fossiele brandstoffen en de huidige landbouw en veeteelt zijn extreem vervuilend en inefficiënt. Als de mensheid met deze technologieën rijker en talrijker wordt, dreigt inderdaad een ramp. De crux is dus om ons oude gereedschap zo snel mogelijk te vervangen door nieuw gereedschap. Maar hoe?

Hier beginnen slepende debatten over groene groei en of die mogelijk is of niet. Maar dit debat is in mijn ogen niet behulpzaam omdat niemand het erover eens kan worden wat ‘groei’ precies betekent.

Er zit daarom niets anders op dan terug te gaan naar de tekentafel. Welke middelen hebben we voorhanden? Macgyveriaans gesproken: welke materialen kunnen we gebruiken voor onze ontsnapping?

Vanuit eerste principes bezien is er genoeg reden voor optimisme. Er is genoeg duurzame energie, genoeg materiaal en genoeg land om iedereen op aarde vorstelijk te laten leven — inclusief de wereldwijde terugkeer van wilde, bosrijke natuur. (En dan hebben we het alleen nog maar over de aarde; in feite is het zonnestelsel en in principe zelfs het hele heelal ons huis.)

Een niet-uitputtende inventarisatie:

  • Onze ster – die nog honderden miljoenen jaren stabiele levensjaren te gaan heeft – levert ieder uur meer energie af aan het aardoppervlakte dan de mensheid in een jaar verbruikt.
  • Slechts enkele kilometers onder onze voeten kolkt vloeibaar gesteente met temperaturen van duizenden graden. Geothermie is een praktisch oneindige bron van energie.
  • Met kernsplitsing en kernfusie kunnen we nog honderden miljarden jaren vooruit. Er zijn geen wetten van de natuurkunde die veilige kernreactoren verbieden.
  • Materialen zijn in de aardkorst – en in ons zonnestelsel – ruim voorhanden en raken niet op. Een lithiumatoom, eenmaal gedolven, is eindeloos opnieuw te gebruiken.
  • Als we ons voedsel op basis van cellen en micro-organismen produceren in plaats van met dieren, is radicaal minder land, water, pesticiden en stikstof nodig.

Kortom, we staan nog maar aan het begin van de mogelijkheden die er zijn om meer te doen met minder. De enige schaarse grondstof is onze creativiteit om een duurzame wereld van overvloed dichterbij te brengen.

Optimisme is geen voorspelling dat het sowieso goed komt — dat zou een toekomstvoorspelling zijn en dat is onmogelijk. Mijn optimisme vloeit voort uit het inzicht dat vooruitgang mogelijk is omdat we creatieve mensen zijn die leven in een uithoek van het universum met een praktisch grenzeloze hoeveelheid energie en materialen. Onze biologische niche is creativiteit. Waar dieren evolueren in het trage tempo van genetische variaties kunnen mensen in hoog tempo kennis creëren om problemen op te lossen.

Dit wil niet zeggen dat we het paradijs op aarde zullen bereiken. Nieuwe oplossingen creëren immers nieuwe problemen. De oplossing van een bestaand probleem bevat altijd de kiemen van het volgende. De groene revolutie in de landbouw zorgde voor meer eten dan we ooit hadden gehad maar ook voor dode zones in rivieren, stikstof in de natuur, bio-industrie, pesticiden en obesitas. De fossiele energie idem dito: het gaf de mensheid energie om uit armoede te ontsnappen maar bracht als het paard van Troje luchtvervuiling en klimaatverandering mee. Het enige dat we kunnen doen, in de woorden van natuurkundige David Deutsch, is problemen vervangen door betere problemen.

We zijn dus veroordeeld om vooruit te blijven vallen, in de wetenschap dat er altijd nieuwe problemen op ons pad zullen komen. Maar die wetenschap is juist een bevestiging van het feit dat we bestaan uit levende materie met bewustzijn. Want voor mensen die in een permanente staat van probleemloosheid verkeren hebben we een woord: die zijn dood.

Net als MacGyver zijn we gedwongen om ontsnappingskunstenaar te zijn. We moeten paranoïde zijn over gevaren, maar optimistisch over de mogelijkheid om deze gevaren het hoofd te bieden. En dat gaat niet vanzelf, beste lezer! Dus stroop je mouwen op, zet de soundtrack van MacGyver op repeat, staar de problemen diep in de ogen en begin met het bouwen van een betere toekomst. Veel tijd rest ons niet.

Pepijn Vloemans is schrijver van onder meer Survivalgids voor het consumptieparadijs (2013)