Komt u hier voor werk of plezier? Hoezo allebei – werk of plezier?

Reist u alleen? U komt nu van Curaçao, zegt u? Wat deed u daar? Kent u hier mensen? En die vriendin van u, die woont hier? Hoe goed kent u haar? Was u hier eerder? Mag ik een bewijs van uw verblijfsadres, zwart op wit? Die vriendin, heeft u cadeaus voor haar meegenomen? Etenswaren? Is dit uw echte naam?

Niets van wat ik zeg klinkt overtuigend, ik snap de vragen niet, ik begrijp niet hoe genuanceerd mijn antwoorden dienen te zijn. Ik heb ‘nee’ aangevinkt bij de vraag of ik voedsel het land probeer binnen te smokkelen. Er zit een zakje chips in mijn rugzak. Hoe goed ken ik mijn vriendin? Is het beter als ik haar goed ken, of juist verdacht? Moet ik het zeggen van die chips, of nee, natuurlijk niet, dan word ik naar een kamertje gebracht en uren verhoord, het gaat erom dat mijn antwoorden zo kort en helder mogelijk zijn, dat ze aansluiten op de vragen, en ik heb geen reden om nerveus te zijn want alles is in orde, ik mag hier naar binnen, ik kom niet uit Jemen of Irak of Venezuela maar uit Nederland, en Nederlanders mogen alles.

‘In Nederland mag alles’, zei de Curaçaose politica Marilyn Moses afgelopen week op de Nederlandstalige nieuwsradiozender van het eiland. Het gesprek ging over de ophanden zijnde Curaçao Pride. ‘Het zit niet in onze cultuur om te koop te lopen met onze seksualiteit’, zei ze. Ik draaide de volumeknop hoger – altijd interessant als iemand praat over cultuur alsof het een grafsteen is. ‘Tachtig procent van de bevolking is christen. Dat is de statistiek. Daar zijn onze normen en waarden op gebaseerd. In Nederland heb je morele waarden gebaseerd op rationaliteit. Daar gaat het om wat mag en wat niet mag. En in Nederland mag alles.’

Statistiek. De ratio als plaatsvervanger van God. De zwijgzame christen als bewaker van de morele orde. Het klinkt simpel, en dat is er ook de bedoeling van. Cultuur wordt door een bepaald soort politici graag gepresenteerd als het ‘wij’ van de meerderheid, een imaginair gemiddelde: de Henk en Ingrid van Wilders, de buurtbarbecuende, terrasjeszittende lekker-gek-zichzelf zijnde witte man van Halbe Zijlstra, de boze en verweesde ‘gewone Nederlander’ van Buma. Wie de boel semantisch goed dicht plamuurt, hoeft zich over afwijkingen geen zorgen meer te maken: die behoren tot het domein van het puur persoonlijke of het vreemde, en hebben met onze cultuur hoe dan ook niets van doen.

Het lijkt me niet geheel toevallig dat onze cultuur altijd wordt gevormd door een opvallend stille massa

Overigens lijkt het me niet geheel toevallig dat onze cultuur – of die nu Nederlands is en goddeloos, of Curaçaos en christelijk – altijd wordt gevormd door een opvallend stille massa, die zich bang en bedreigd voelt, maar goddank een spreekbuis heeft gevonden in een politicus (m/v) die het allemaal precies juist verwoordt. Handig voor het volk. En handig voor de politicus, uit wiens geest dat volk ontsproot.

In Wormen en engelen, het onlangs verschenen romandebuut van Maarten van der Graaff, figureert de oudere minderbroeder Wilfried die zijn hele leven in een ongemakkelijke spagaat verkeert tussen zijn geloof en zijn homoseksualiteit. Ze lijken elkaar uit te sluiten: niet alleen omdat homoseksualiteit voor de kerk not done is, maar ook omdat het geloof in seculiere kringen wordt opgevat als iets achterlijks waar je je al lang aan moet hebben ontworsteld.

Het Nederland dat zich graag op zijn borst klopt voor zijn open en progressieve homobeleid wordt door Wilfried genadeloos ontmaskerd: ‘Iedereen is een uniek individu, dat is het credo, maar ondertussen is er sprake van een grauwe gelijkschakeling en het uitroeien van elk alternatief. Je moet uit de kast springen, harder roepen dan iedereen, in de schijnwerpers staan, maar dat wil ik niet. Ik wil het onzekere, de stilte, de blik van verstandhouding niet opofferen.’

Juist omdat hij in geen van de twee werelden waarin hij leeft past, vindt hij een eigen en werkelijk alternatieve manier om zijn leven vorm te geven. Een middenweg tussen collectief en individu, die tegelijk een ontsnapping aan beide categorieën inhoudt.

Aan Wilfried moet ik denken terwijl ik sta te stamelen bij de douanier. Ik heb geen idee hoe hij me aanspreekt, of mijn antwoorden persoonlijk of politiek zijn of moeten zijn, of hij me als individu ziet of als onderdeel van een geheel, en zo ja: welk geheel. Nederlanders? Vrouwen met blonde haren? Reizigers alleen? Freelancers met een onzekere financiële situatie? Wie is hij eigenlijk? Ik denk aan de moedige premier van Curaçao, die ondanks parlementaire kritiek sprak op de Pride, en daarmee de cultuur van het eiland een beetje verder uitbreidde.

Yes, zeg ik, that really is my name.