
Afgelopen zomer werd Svetlana Alexijevitsj in de Russische media nog gebrandmerkt als Rusland-hater, vanwege haar kritiek op de inval in Oekraïne. In reactie vertelde ze op het Onafhankelijkheidsplein in Kiev om zich heen te kijken en niet anders te kunnen dan te huilen om de foto’s van de mannen die door sluipschutters om het leven waren gekomen. ‘Huilen om het lot van anderen heeft niets met haat te maken’, zei ze. Alexijevitsj werd vanwege haar indringende werk, dat zich bevindt tussen journalistiek en literatuur, en dat door Timothy Snyder in The New York Review of Books op z’n Pools werd gekarakteriseerd als ‘literatura faktu’, al langere tijd genoemd als kandidaat voor de Nobelprijs voor de literatuur. Ironisch genoeg wordt ze in haar eigen land, Wit-Rusland, niet uitgegeven sinds Loekasjenko aan de macht is.
Het eerste boek dat van haar werd gepubliceerd, in 1983, zou in het Nederlands zoiets heten als Het onvrouwelijke gezicht van de oorlog. Dankzij de perestrojka kon het boek waarin ze voor het eerst haar ‘luisterende’ literaire methode zou beproeven alsnog na twee jaar verschijnen. Hoe ze dit boek inleidt – ik baseer me op de geactualiseerde Duitse editie, Der Krieg hat kein weibliches Gesicht – is tekenend voor haar aanpak en toon: persoonlijk, urgent, en op een bepaalde manier simpel. ‘Ik schrijf een boek over de oorlog. Ik, die niet van oorlogsboeken houd, ofschoon ze in mijn jeugd bij al mijn leeftijdgenoten tot de lievelingslectuur behoorden. Dat is niet echt verbazingwekkend. Wij waren de kinderen van de overwinning. Kinderen van de overwinnaars. Wat herinner ik me van de oorlog? Mijn kinderlijke onbehagen jegens onbekende en angstaanjagende woorden. Over de oorlog werd onomwonden gesproken: op school en thuis, bij bruiloften en partijen, op feestdagen en op het kerkhof. Ook onder kinderen. Een buurjongen vroeg me eens: wat doen die mensen toch onder de grond? Hoe leven ze daar? We wilden het geheim van de oorlog ontraadselen. Toen begon ik over de dood na te denken. En hield daar niet meer mee op, het werd het hoofdthema van mijn geheime leven.’
Het is een simpelheid die gerechtvaardigd is als je je tot aan je oren in een woelende, gewelddadige wereld bevindt. Een simpelheid ook die je je kunt veroorloven als je het over grote dingen hebt. Bovendien is het een effectieve manier om je lezers mee te nemen op een helse tocht. Onomwonden, dwingend, en je persoonlijke geschiedenis verbindend met die van alle Russen. Haar Oekraïense grootvader, de vader van haar moeder, sneuvelde aan het front. Haar Wit-Russische grootmoeder, de moeder van haar vader, stierf bij de partizanen aan tyfus. Van de drie zonen die naar het front werden gestuurd, keerde er eentje terug: Svetalana’s vader. Elf iets verdere familieleden werden tezamen met hun kinderen door de Duitsers levend verbrand. Zo was het in ieder gezin, schrijft ze. Bij iedereen. In het dorp waar ze opgroeide, oorspronkelijk Pools, toen Oekraïens, erna Sovjet-Russisch, in de oorlog bezet door de Duitsers en na de oorlog weer helemaal Sovjet-Unie, werd nog lang Duitsertje gespeeld. ‘Hände hoch! Zurjuck! Gitler kaputt!’
‘We kenden geen wereld zonder oorlog’, schrijft ze. ‘De wereld van de oorlog was de enige wereld.’ De helft van de boeken in de schoolbibliotheek ging over de oorlog. Op school werd de kinderen geleerd van de oorlog te houden. Ze schreven opstellen over hoe ze in de oorlog zouden sterven. Ze droomden erover. Alleen kreeg Alexijevitsj steeds meer oor voor de stemmen op straat die een ander verhaal vertelden. Zoals ze er ook oog voor kreeg dat na de oorlog het dorp van haar jeugd volkomen vrouwelijk was.
Alexijevitsj beschrijft zichzelf in verschillende documenten als iemand die lange tijd een boekenmens was: evenzeer aangetrokken door als bang voor de werkelijkheid. En zoekende naar woorden, en een vorm, om die werkelijkheid proberen te vatten. ‘Ik zocht naar een genre dat kon ontsluiten hoe ik de wereld zag, hoe mijn ogen en oren bezig zijn.’ Toen ze de roman Khatyn (1971) las, van de Wit-Russische schrijver Ales Adamovitsj, was dat een schok zoals ze die eerder alleen nog had ervaren bij het lezen van Dostojevski. In deze roman zit de verteller in een bus die hem terugbrengt naar zijn dorp Khatyn. Hij keert als een blinde man terug uit de oorlog, en kan zijn oude kameraden alleen nog maar horen. De roman was volkomen opgebouwd uit stemmen. Ze wist: ik heb gevonden wat ik zocht.
Het schrijven van haar eerste boek, waarvan in Rusland minstens twee miljoen exemplaren werden gedrukt en dat in het Engels verscheen als War’s Unwomanly Face, werd ingegeven door het verlangen vrouwen, zowel de soldaten als de achterblijvers, te vragen naar hun ervaringen in de oorlog. Allereerst omdat ze zich realiseerde dat alles wat van de oorlog bekend was, afkomstig was van mannenstemmen. Niemand had ooit iets gevraagd aan haar grootmoeder. Of aan haar moeder. Maar ook omdat ze ervan uitging dat het voor vrouwen, als draagsters van het leven, moeilijker was om te doden. Een veronderstelling die overigens werd gelogenstraft door de verhalen die ze optekende. Gruwelijke getuigenissen, door Alexijevitsj zorgvuldig en zonder enig commentaar vastgelegd, alsof het allemaal lange innerlijke monologen zijn.
Het feit dat ze zelf vrouw was, en jong, maakte haar een veilige gesprekspartner. Ze werd aangesproken als meisje, dochtertje, kindje. Als je er oor voor hebt blijkt oorlog een uiterst intieme aangelegenheid. Op de eerste plaats draaide alles weliswaar om vernietiging, verlies, dood, afgebeuld worden, maar oorlog betekende ook: zingen, verliefd worden, haren in de krul zetten. In de vernieuwde Duitse editie geeft Alexijevitsj aan welke passages zij heeft moeten schrappen van de censor – vaak verwijzingen naar seksualiteit en menstruatie – en welke passages zij zelf heeft geschrapt – gruwelijke, sadistische details. De censor verweet haar dat zij met haar boek de vrouw vernederde, de heldin onttroonde en van haar een gewone vrouw maakte. ‘De sovjetvrouw is geen dier’, kreeg zij te verstaan. ‘U denkt dat de waarheid is dat wat er in het leven gebeurt. Dat wat op straat ligt. Nee, waarheid is dat waarvan we dromen. Hoe we willen zijn. We hoeven uw kleine geschiedenis niet, we willen de grote geschiedenis.’
Natuurlijk is het wel ‘gewoon’ de grote geschiedenis die Alexijevitsj met koppige regelmaat verder begon vast te leggen, op een heel eigen en toch wel subliem te noemen manier. Het is niet dat haar wijze van geschiedschrijving het ondraaglijke draaglijk maakt. Evenmin stevent ze af op een historische duiding, wat haar onderscheidt van bijvoorbeeld Solzjenitsyn. De enige manier juist waarop ze de heersende kaders en verhalen tegen kan gaan, is door heel dicht bij de ervaringen en herinneringen van de betrokkenen zelf te blijven. Het ondraaglijke geeft ze een menselijk gezicht, door in te zoomen op individuele geschiedenissen, en van iedere actor zijn of haar unieke stem te laten klinken. Gestuurd door haar vragen natuurlijk, en uiteindelijk door haar gecomponeerd, ingedeeld, van hoofdstuktitels voorzien als ‘Kinderkoor’, ‘Dat was ik niet…’, ‘Over de sprakeloosheid van het leven en de schoonheid van de fantasie’. Ze wil weten hoe mensen de oorlog in gingen. Wat ze als laatste tegen hun geliefde zeiden. Hoe afscheid werd genomen. Hoe op ze gewacht werd, op de jonge mannen. ‘Ik schrijf niet over de oorlog, maar over de mensen in de oorlog.’
Anders dan Kapuscinski, met wie zij wel eens wordt vergeleken, is ze niet bezig personages te construeren. Zij heeft geen personages, alleen stemmen. Tot nog toe schreef ze op deze manier boeken over de sovjetoorlog in Afghanistan (Zinky Boys, 1989), over de generatie van haar ouders, helden van de Tweede Wereldoorlog, die in de jaren negentig van de vorige eeuw zelfmoord pleegden (In de ban van de dood, 1993), over de gevolgen van de ramp in Tsjernobyl (Wij houden van Tsjernobyl, 2005), en over haar eigen generatie, die het einde van de Sovjet-Unie meemaakte (Het einde van de rode mens, 2013). Dat laatste boek schreef ze in ballingschap en publiceerde ze kort na haar terugkeer in Wit-Rusland.
Alexijevitsj is geen dissident. Ze voert geen oppositie. Ze is niet politiek actief. Ze is een staatsgevaarlijke schrijver. Niet omdat ze erop uit is om een beweging in gang te zetten, maar omdat ze pijnlijk precies laat zien welke consequenties ideeën kunnen hebben. Hoe in naam van een collectieve waan mensen tot onnoemelijk lijden worden veroordeeld. In haar inleiding tot Het einde van de rode mens schrijft ze weer zo akelig nuchter en to the point zoals ik het niet eerder heb gelezen: ‘Het communisme had een krankzinnig plan: het herscheppen van de oude mens, de oude Adam. Dat lukte ook nog: de homo sovieticus. De sovjetsukkel. Die mens ken ik goed. Ik ben er zelf een.’ Om vervolgens te beschrijven hoe je deze mens, ook al woont hij tegenwoordig in verschillende staten, onmiddellijk herkent. Met hun eigen woordenboek, hun eigen opvattingen over goed en kwaad, helden en martelaren. Ze hebben een speciale betrekking tot de dood. Ze zitten vol haat en vooroordelen.
En ze kunnen heel goed praten, vul ik daar bij aan. En hun luisteraars aan het huilen maken. Wie als toneelmaker op zoek zou zijn naar een tekst waarin ‘alles’ zit, zou Aleksijevitsj’ werk moeten opslaan. Ik stel me voor hoe het verhaal van Ljoedmila Ignatenko zou klinken, de vrouw van de overleden brandweerman Vasili Ignatenko, dat werd opgetekend in haar boek over Tsjernobyl. De vrouw die verzweeg dat ze zwanger was om maar bij haar radioactief besmette man in de buurt te kunnen blijven. ‘We waren net getrouwd’, zegt ze. ‘We hadden nog niet genoeg van elkaar kunnen krijgen.’ Al die dingen die ze doet, hoe ze verband om zijn handen wikkelt, de troep die ze uit zijn mond pulkt… Die gedachtepuntjes horen erbij. Net als uitroeptekens. ‘Eigenlijk moet ik dit niet vertellen! Het moet niet opgeschreven worden!’ Bij ons zou je er niet mee moeten aankomen, maar bij Aleksijevitsj doen ze hun hartverscheurende werk.
In het Nederlands is nu alleen Het einde van de rode mens: Leven op de puinhopen van de Sovjet-Unie verkrijgbaar (De Bezige Bij, 2014, vertaling Jan Robert Braat). De eerdere boeken die in het Nederlands verschenen, In de ban van de dood en Wij houden van Tsjernobyl, zijn antiquarisch te koop. Uitgeverij De Bezige Bij is van plan haar gehele oeuvre in vertaling uit te gaan brengen