Waarvan is zij getuige en wat voor getuige is zij? En de jongeman die doet wat twee politiemannen weigeren: als de vrouw die uit de trein is ontsnapt en gewond naast het spoor blijft liggen, vraagt haar met een pistoolschot uit haar lijden te verlossen? Ook is er de joodse vrouw die aan alle razzia’s is ontsnapt, alles kwijt is, aan een oog blind geschoten, honger en kou lijdt - en toch wil leven, en dan vrijwillig de anderen achterna gaat, naar Majdanek. Of de andere, die christen is geworden en in het kamp overleeft: ‘Ik heb niets tegen joden. Net zoals ik niets tegen mieren of muizen heb.’ Een getuige: de jonge jood die zo sterk is dat hij niet dood mag, maar wel zijn familie in en uit de gasauto mag dragen.
Hun getuigenissen werden in mei 1945 opgetekend door de Poolse schrijver Zofia Malkowska (1885-1954), die deel uitmaakte van een internationale Commissie van Onderzoek inzake de Duitse Oorlogsmisdaden. Wat maakt deze verhalen, die te zamen niet meer dan zestig pagina’s beslaan, zo bijzonder? Allereerst het tijdstip waarop ze werden geschreven. Degenen die hun belevenissen vertellen, hebben op dat moment zelf amper weet van de omvang van de massale vernietiging. ‘De werkelijkheid is te verdragen, als ze niet geheel bekend is. Ze dringt tot ons door in fracties van gebeurtenissen, in flarden van vertellingen’ - dat rechtvaardigt haar fragmentarische aanpak. ‘Mensen waren uitvoerders en object’ - haar commentaar bewaart ze voor een afsluitend hoofdstuk waarin ze het vertelde in een groter verband plaatst. In haar terughoudendheid laat Nalkowska zich als een ervaren en wijze schrijver kennen. Ze maakte daarbij gebruik van dezelfde vaardigheid om in kort bestek een portret te schetsen als in haar bundel Karakterschetsen van 1922. Bewonderenswaardig zijn de Medaillons alleen al om het maatgevoel en de genuanceerde toon. Nalkowska onthoudt zich van commentaar en belast datgene wat zij opschrijft niet met eigen emotie, welke zakelijke opzet vele van de eerste ooggetuigeverhalen kenmerkt, toen het er allereerst om ging de wereld te vertellen wat er allemaal was gebeurd.
De feiten spreken voor zich, kan men zeggen, maar is dat wel waar? Nalkowska was daar toen al niet zo zeker van, dat zal de reden geweest zijn waarom zij de sterkste verhalen koos: die van de zeep uit mensenvet en het kannibalisme betreffen uitzonderingen binnen een verzameling van gruwelijkheden die zelf al uitzonderlijk is. Dat maakt de Nederlandse uitgave, een halve eeuw later, tot een gewaagde onderneming. Want behalve dat het hier om een bijzonder historisch document gaat dat bovendien van literair hoog niveau is, is het bijzondere aan deze uitgave dat ze in het kader van Brabant Bevrijd 50 speciaal is gericht op middelbare scholieren. Dat zijn de kinderen van ouders van nu die de oorlog niet hebben meegemaakt en die, wat zwaarder weegt, zijn opgegroeid in een tijd dat er over de oorlog weinig en over de kampen helemaal niet werd gesproken. In een begeleidend schrijven geeft de hoogleraar onderwijskunde Ido Abram argumenten voor en tegen de confrontatie van jongeren met deze gruwelen. Daarbij wijst hij op de noodzaak van een breder kader, opdat de lezer uit een boek als dit lessen kan trekken. Daar kom ik nog op terug, want in het kielzog van de herdenking verschijnt er een veelvoud aan uitgaven.