Ik hoefde gelukkig niet te kijken. Ik had de film al gezien.
Bovendien hoefde ik niet te kijken omdat afgelopen week mijn eigen oog is uitgestoken. In het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. Ze trokken de oogleden weg, scheurden het bindvlies open en begonnen om en achter mijn oog te wroeten. Ze legden er een touwtje omheen en trokken dat lekker strak aan. Ze hadden nu een houvast, ze zouden in de verleiding kunnen komen om met één ruk mijn oog eruit te wippen. Ik hoorde ze het al zeggen: ‘Hier Sandra, vangen!’ En giechelend ving een van de Surinaamse assistentes mijn oog op. ‘Joehoe!’
Maar nee. In plaats daarvan begon de oogchirurg een beschaafd gesprek met mij. ‘U bent journalist, begrijp ik? Moet ik dan erg op mijn woorden passen?’ En: ‘Als u pijn heeft moet u het maar zeggen, dan doe ik er nog een spuitje bij.’
Voor het overige mocht ik tijdens het geknikker met mijn oog oorgetuige zijn van een conversatie die zo uit Medisch Centrum West leek overgeschreven. ‘Nou Sandra, dan ben jij de enige in het hele AMC die niet weet dat die twee het al een jaar met elkaar doen!’
En ondertussen legden ze mijn op drift geraakte netvlies weer keurig terug waar het hoorde.
Waarin onderscheiden de gezellig koutende oogartsen zich nu precies van de wrede oogwippers in Saló?
Volgens velen suggereert Pasolini dat macht de onderscheidende factor is. Zet een aantal lieden bij elkaar die door geen God, geen gebod, geen volk en geen parlement in hun macht gebreideld worden, en ze zullen zich aan de meest liederlijke en onmenselijke genietingen overgeven.
Of Pasolini dat inderdaad wilde suggereren, weten we niet zeker. Hij werd immers vermoord nog voor de film zijn première had beleefd.
Ik heb het altijd een nogal simplistische uitleg gevonden. Het verband tussen lust en wreedheid ligt dieper. En ik denk dat zowel Sade, door wie Pasolini zich liet inspireren, en de filmer zelf zich daar juist heel goed van bewust waren.
Octave Mirbeau wees er al op: al de verworvenheden van onze beschaving, al onze maatschappelijke, politieke en culturele instellingen zijn doorzichtige dekmantels voor onze door en door wrede en wellustige aard. Die aard is niet voorbehouden aan de machtigen onder ons, maar is de zompige bodem van onze hele westerse cultuur.
Het is, toegegeven, een nogal overspannen stelling, kenmerkend voor een schrijver uit de traditie van de zwarte romantiek. Maar in De tuin der folteringen, waarvan zojuist een nieuwe Nederlandse vertaling verscheen (uitgeverij Aspekt/ De Prom), weet Mirbeau haar toch enigszins aannemelijk te maken. In de betreffende tuin, ergens diep verscholen in het verre China, gaan ‘dood, schoonheid, foltering en liefde’ volledig in elkaar op, terwijl in onze beschaving alles wat met lust en dood te maken heeft, is gereduceerd tot ‘een collectief, administratief en bureaucratisch verschijnsel’, aldus de negentiende-eeuwse schrijver-anarchist.
En daar ben je, als je in het AMC op de operatietafel ligt, maar wat blij om.