‘Kunt u zeggen of er toen niet grote en goede verlangens in u zijn gerijpt en plannen waar u thans nog op teert?’
Rainer Maria Rilke, Brieven aan een jonge dichter
Hé wat grappig, dacht ik een paar jaar geleden. Ik kan gewoon ‘s nachts chips eten, bier drinken, en ik word nooit dikker.
Op dezelfde manier verbaasde ik me erover dat de kleding in de winkels almaar kleiner werd. Wat grappig, dacht ik wederom. Als ik een maat groter koop, zit het allemaal veel lekkerder.
Ik zit hier natuurlijk een potje te liegen.
Ik at geen chips maar hoe heten die dingen, ik heb er zo veel van gegeten dat ik zo’n zak niet meer kan aanzien, of ruiken dat een ander het eet, zonder de neiging te hebben me naar een wc te haasten om over te geven. Sommige mensen dippen het in guacamole, maar daar had ik het geduld niet voor. Hé, het was ’s nachts en ik dronk bier. En ooit weleens guacamole uit een potje gegeten?
En dat van die ‘paar jaar’ moet je ruim nemen. Ruim genoeg om dit alles te kunnen noteren. Annie Ernaux deed er dertig jaar over om iets beschamends met de wereld te delen, in die orde van grootte moet je dit zien.
Ik was heel moe, weet ik nog.
Ik had een huis vol mensen voor wie ik de zorg had. Voor wie ik ’s ochtends vroeg opstond, voor wie ik nadacht, op wie ik lette.
Ik voelde me doorzichtig.
Er was een jongen die ik in die tijd weleens op straat tegenkwam, ik denk eigenlijk dat ik man moet zeggen, die ik nog van mijn studie kende. Hij vroeg een keer, het was op een dinsdag, zo’n soort onverdachte dag, en op een heel gek onverdacht tijdstip, of ik zin had een glas wijn bij hem te komen drinken. Eerst bazelde hij wat en toen opeens met zo’n vaag handgebaar achter zich: zin om een glas wijn bij me te komen drinken? Waar zag hij me voor aan?
Wat ik deed terwijl ik die dingen ’s nachts at, die harde gemene krengen, van mais zijn ze gemaakt, was kijken naar CSI Miami. Om een of andere reden had ik een hartstocht opgevat voor de hoofdrolspeler, de baas van alles, die met dat rode haar en dat schuin geheven hoofd als van een jakhals. Altijd een beetje lispelend. Alsof hij het ook niet kon helpen dat hij iets moest zeggen. We stonden op dezelfde manier in het leven, dacht ik.
Nou nee, dat dacht ik helemaal niet. Ik vond hem gewoon leuk om naar te kijken. Soms heb je dat. Dat hij moorden moest oplossen, nam ik op de koop toe. Ik kon ongezien naar hem kijken.
Ik hoorde mezelf pas tegen een vriend zeggen dat ik niet wilde veranderen.
Hij heeft het beste met me voor, is het idee. Er is ook iemand die me langer kent dan vandaag. Tegenover hem houd ik me in, of iets nou dertig jaar geleden of gisteren gebeurd is. Ik zou me doodschamen.
Hij begon te lachen.
Ik zei het nog maar eens: ik wil niet veranderen.
Wat bedoel je als je dat zegt? vroeg hij toen maar.
Ik wil niet ouder worden, maar ook niet jonger. Ik wil dat de tijd stilstaat.
Als ik het opschrijf zie ik dat ik al weer zit te liegen. Of misschien moet je het deze keer vergissen noemen.
Ik wil dat helemaal niet. Ik wil dat de klok zijn werk doet. Misschien hoogstens heel soms een tikje langzamer. Maar eigenlijk zelfs dat niet. Ik wil een eerlijk spel. Dat overal ter wereld een uur zestig minuten heeft. Iedereen dezelfde kansen heeft.
Alleen, de tijd vliegt. En ik staar uit het raam, nu best lang al.
Zie me hier de portretjes aan de muur prikken. Beauvoir, Duras, Highsmith. Iemand had ze voor me uit een boek gehaald, heel voorzichtig. Zo ver ben ik gekomen in het leven. Dat mensen iets aan me geven. Dat ze vragen wat ik bedoel. Dat ze weten waar ik van hou.