Hele dorpen verzinken door weggegraven steenkool. Het is een bekend fenomeen in de grondstofrijke provincies. Het dreigt zelfs vaker voor te komen nu China korte metten maakt met de overproductie en mijnen en fabrieken sluit. Sommige mijnbouwers werken clandestien door. Wat dat betekent is goed te zien en te voelen in het dorpje Wang Gang. David, mijn gids in Xingtai, stuurt me begin 2016 een berichtje dat de dorpsbewoners er in opstand zijn gekomen tegen de mijnbaas die hen letterlijk ondermijnt.
‘Zo ver je kunt zien, zit er steenkool onder de grond.’ De chauffeur wijst naar de lappendeken van akkertjes waar een hobbelige weg van betonplaten tussendoor loopt. Hij klinkt spijtig. Vergunningen om de steenkool boven de grond te halen, worden nauwelijks meer uitgegeven. De prijs voor steenkool is laag. Maar hoewel het zwarte goud lang niet meer zo waardevol is als een aantal jaar geleden, is het nog altijd iéts waard, weet de chauffeur. En dat is meer dan niets.
In het huis waar de familie van de chauffeur woont, lopen kuikentjes over de plavuizen vloer van de woonkamer. Een peuter scharrelt erachteraan. Haar oma geeft haar een metalen schaaltje met mais waarmee ze samen de beestjes voeren. Onverwachte blikvanger is de grote, staande klok in de hoek van de woonkamer. Ernaast staan een ijskast en een vriezer. Een laken met daarop het poezenhoofd van Hello Kitty hangt in de deuropening. De chauffeur pakt zijn telefoon en vlijt zich in een van de fauteuils.
‘Hao Sue werd even opgehouden toen hij op het erf zijn gezicht en handen waste,’ vertelt hij bij binnenkomst. De vader van de chauffeur scharrelt maar wat rond, dezer dagen. Sinds een tijdje is hij werkeloos. ‘Een paar dagen geleden zijn ze begonnen met het weghalen van de machines uit de mijn,’ zegt hij, schijnbaar onbewogen.
Dat hij, in tegenstelling tot 70 procent van de mijnwerkers in deze regio, wél een contract had, betekende niet dat zijn inkomen veilig was. Hij krijgt nu, in de laatste maanden voor zijn pensioen, niets meer. Om verzekerd te zijn van zijn pensioen kocht hij een paar jaar geleden voor 52.000 yuan (7000 euro) een verzekering. Maar de uitkering die hij vanaf het eind van het jaar ontvangt, is toch nog lager dan verwacht. ‘Met mijn dertig jaar in de mijn krijg ik straks maar 1000 yuan, een vriend van me werkte er veertig jaar en hij krijgt 2500 per maand.’
In 1988 kreeg hij een contract bij een staatsbedrijf, waar hij ondergronds ging werken. Als lid van de graafgroep blies hij de wanden op met explosieven. De steenkool die vrijkwam schepte hij samen met zijn kameraden op een lopende band. Het was goed geld verdienen dankzij de vele toeslagen. Dat die op prestatie gebaseerd waren, bleek eigenlijk pas toen het minder werd, en hij werkloos thuis kwam te zitten.
Zijn lange, donkere nagels raspen gedachteloos langs de tanden van een kammetje dat hij in zijn hand houdt. Veel kosten heeft hij natuurlijk niet meer. De kinderen, een dochter en twee zonen, zijn getrouwd of zorgen voor zichzelf. Het huis bouwde hij in fasen. Eerst de westkant, toen de noordkant. Er is nog ruimte aan de zuidkant. Daar moet een gebouwtje komen dat lager is dan dat aan de overzijde, zo schrijft de traditie voor. Hao lacht twee zilveren tanden bloot. ‘Ik weet niet of dat er nog komt.’
Met de lucht gaat het beter, sinds ik een jaar geleden in Xingtai was. De stad had de smerigste lucht in heel China, met in 2013 slechts achtendertig dagen waarop de lucht enigszins gezond was. Tegenwoordig komt de zon iets vaker tevoorschijn, dankzij maatregelen tegen luchtvervuiling, maar óók omdat er minder steenkool uit de grond wordt gehaald en wordt verstookt.
De grootste werkgever is energiebedrijf Jizhong, dat meer dan 50.000 mensen in dienst heeft en overal in de omgeving energiecentrales heeft staan. Volgens de Hebei Economic Daily heeft het bedrijf 358 miljoen yuan geïnvesteerd in maatregelen tegen vervuiling. Het was niet genoeg. De regering verordonneerde het staatsbedrijf om drie van de vijf energiecentrales te sluiten. De consumptie van steenkool nam in 2015 met 3,7 procent af, en zal de komende jaren verder dalen.
Jizhong is een mooi voorbeeld van een bedrijf dat de economische gevolgen van de oorlog tegen de vervuiling heeft moeten voelen. Maar het is niet vanuit louter maatschappelijke verantwoordelijkheid dat het bedrijf centrales sloot en minder produceerde. Onder het mom van het groeiende milieubewustzijn werd een begin gemaakt met economische hervormingen die al veel langer nodig waren: China produceerde de afgelopen jaren veel meer staal en kolen dan waar vraag naar was. In 2015 produceerde China meer dan 800 miljoen ton staal, en dat is meer dan de hele wereld in 1995 produceerde. Maar de sector leed tientallen miljarden dollars verlies.
Er is minder vraag naar grondstoffen zoals kolen, staal, aluminium en koper omdat de economie minder snel groeit én groeit in andere sectoren. Er zijn dus ‘hervormingen aan de aanbodkant’ nodig, zoals president Xi Jinping het verwoordt. Dat betekent een verlies van 1,8 miljoen banen in de mijnbouw en in de staalsector, ongeveer 15 procent van het totaal. Volgens sommigen is dat pas het begin: er zouden zes miljoen banen geschrapt moeten worden, wil er écht een einde komen aan de overcapaciteit. En dat zijn alleen nog maar de direct getroffen banen; over de aanverwante industrie en dienstverlening heeft niemand het nog.
Xingtai ligt in het hart van een van de grootste industriële regio’s van China en produceert een vierde van al het Chinese staal. Veel van de 7,6 miljoen inwoners van het district Xingtai werken in een ijzererts- of kolenmijn, een staalfabriek, bij ondersteunende bedrijfjes die stenen vermalen, kolen wassen of benodigdheden voor mijndelving leveren, of in restaurants en winkeltjes die de arbeiders voeden.
Van en naar de grote weg slingeren kleine weggetjes tussen de dorpen. Omhoog en omlaag gaat het. Over een verlaten smal spoorlijntje, waarover in betere tijden steenkool werd vervoerd en waar nu een kleine kudde schapen graast. Aan de andere kant ligt een vuilnisbelt, en dan begint opeens een idyllisch stukje landschap. Roze, rode en witte bloesem verzacht de aanblik van het zo grove landschap.
Na een ijzerertsmijn, werd dit een steenmalerij. Maar toen dat óók geen geld opleverde, maakte de eigenaar er een ‘ecologische boerderij’ van. Mensen uit de stad komen hier fruit plukken en hebben dan een dagje uit op het platteland, zo is het idee.
In een zestal kassen zijn vrouwen aan het werk. ‘Hier werken alleen ouderen en vrouwen,’ schampert de chauffeur. ‘Het is makkelijk en licht werk.’ Volgens hem krijgen de vrouwen 50 yuan per dag betaald, en dat is minder dan in de fabriek. Maar het is tenminste werk.
De boomgaarden bieden hoop in een van God en iedereen verlaten land. Er mogen dan steeds meer mijnen sluiten, de dorpjes nabij Xingtai dragen hun lot gelaten. Hoe anders is dat in het uiterste noordoosten van China, waar Longmay, het grootste mijnbouwbedrijf in de regio, aankondigde 100.000 arbeiders te ontslaan. Gouverneur Lu Hao deed tijdens het jaarlijkse volkscongres in Beijing een poging de bevolking gerust te stellen. ‘Longmay heeft 80.000 ondergrondse arbeiders. Niet één van hen krijgt maandelijks niet zijn loon betaald, en ze verliezen geen cent van hun inkomen.’
Na die uitspraak gingen in de stad Shuangyashan een paar duizend arbeiders woedend de straat op. ‘Wij willen leven, wij willen eten,’ stond op spandoeken die te zien waren op sociale media. Lu kon niet anders dan toegeven dat zijn bewering niet helemaal klopte.
Hoewel ook in Xingtai arbeiders werkloos thuiszitten, zijn demonstraties zoals die in de noordelijke provincie Heilongjiang hier ondenkbaar. De regering in Beijing is blijkbaar succesvol in het isoleren van de onrust, want in de dorpen weet men van niets. ‘Zijn daar demonstraties dan?’ reageren de bewoners, die alleen maar kunnen dromen van sociale voorzieningen zoals riolering of stromend water.
Het is het land van de ongeschoolde arbeiders die nergens meer aan de slag kunnen nu de ‘oude’ economie vervangen moet worden door nieuwe, schone sectoren. Hao Bo heeft vriendelijke ogen en bruine haren die over zijn voorhoofd vallen. Vorig jaar vertelde hij over zijn nieuwe huis, en dit keer nodigt hij me uit om zelf te komen kijken. Hij draagt een lichtbruin, stoffig colbertjasje. Aan de waslijn op het erf bungelt een roze truitje waarop in gouden letters ‘white’ prijkt.
Twee jaar geleden gebruikte hij zijn spaargeld en een beetje geld van familieleden om het huis voor zijn gezin te bouwen. Het gat in de grond dat voor toilet doorgaat, werd verborgen in een soort bijkeuken met glanzend witte tegels. Twee trappetjes lopen omhoog naar de woonkamer. Op een enkele vochtplek na, zijn de muren vlekkeloos. Met onverholen trots toont Hao Bo de kroonluchter, de stijlvolle gordijnen en kussens met paarse accenten.
Hao heeft altijd in fabrieken gewerkt. Zijn eerste baan was in een steenmalerij, en omdat het beter betaalde begon hij in 2001 ondergronds in een mijn. ‘Toen verdiende ik 2000 yuan per maand, dat was veel. Daarna ging het alleen maar omhoog, tot wel 5000 yuan.’ Het waren de hoogtijdagen van de mijnbouw. De economie bloeide, de overheid investeerde in infrastructuur en vastgoed, waarvoor de op kolen gestookte staalovens op volle toeren draaiden. ‘De afgelopen twee jaar verdien ik minder,’ zegt Bo. ‘Nu is het nog maar 3000 tot 4000 yuan per maand.’
Het gaat met de hele industrie minder, weet hij. Nu werkt hij in een van de weinige mijnen die nog open zijn. ‘Natuurlijk wil ik wel ander werk gaan doen. Maar wie wil mij nog hebben? Ik ben te oud. Bedrijven willen tegenwoordig alleen nog maar twintigers, ik weet ook niet waarom.’ Aan zijn huis heeft hij weinig kosten, en het akkerland geeft genoeg te eten. ‘Maar ik heb twee kinderen, van negen en veertien. Hun school kost het meeste geld.’ De verloren inkomsten zijn nauwelijks de grootste zorgen van Hao Bo en zijn dorpsgenoten. De mijnen houden het gebied op een heel andere manier gegijzeld.
‘Soms rommelt het hier,’ zegt Hao Bo. ‘Dan luister ik goed, maar ik hoor niet waar het geluid vandaan komt. Is het onder mijn huis?’ Onder het dorpje Wang Gang schuilt een sluipmoordenaar. Niemand weet precies waar zijn illegale ondergrondse gangen lopen, er zijn geen kaarten, maar regelmatig stort een huis in, talloze gebouwtjes hebben scheuren in de muren en de weg ligt wel een meter hoger dan de berm.
Langs de weg, even buiten het dorpje, staat zo’n vervallen gebouw. Twee grommende honden houden de wacht op een erf vol met bouwmaterialen en gereedschap. De chauffeur houdt ze op afstand met een lange stok die wat weg heeft van een zeis. Ook het gebouwtje ligt vol met metalen kabels en zakken betonmix. Aan een lange gang liggen kleine kamers met genummerde deuren die scheef in de sponning hangen. Er is geen muur zonder scheur en de vloer loopt af naar één hoek.
Dit was het restaurant van de familie Cui. Al drie jaar na de bouw begon het te verzakken, vertelt Xiao Cui (46). Ze heeft weinig tijd voor een gesprek, want het is druk in haar nieuwe restaurant, gelegen aan een doorgaande weg ongeveer een kilometer verderop. ‘Het was geen aardbeving of zo,’ zegt ze. ‘Het ging zo geleidelijk dat ik het eigenlijk niet in de gaten had. Toen kwamen er steeds meer scheuren bij.’ Ze zegt het allemaal met een glimlach.
Cui is geen type dat snel klaagt. Ze rent van de ene naar de andere hoek van haar restaurant, bevelen schreeuwend naar haar personeel. In een grote wok maakt ze de gerechten klaar. Gebakken aubergine met ui en groene bonen. Varkensvlees met aardappel. Chinese kool met knoflook.
Cui was niet bang toen de muren scheurden. Pas na twee jaar besloten zij en haar man hun boeltje te pakken. De zes treden die naar de ingang van het voormalige restaurant leidden, zijn dan al helemaal verdwenen. De huur van het nieuwe restaurant en de verbouwing kostte de Cui’s zo’n 70.000 yuan (ongeveer 9725 euro). Een fortuin voor een plattelandsfamilie.
Het heeft er alle schijn van dat de mijngangen de oorzaak zijn van de verzakkingen. Een schadevergoeding vragen aan het mijnbedrijf? Xiao Cui lacht ongemakkelijk en wuift met haar hand. ‘Wij zijn maar simpele mensen. Waarom zouden wij hun om geld vragen? We kennen niemand, hebben geen relaties. Ze gaan ons nooit zomaar geld geven.’
Cui en haar man betrekken een huis in een woonwijk en bouwen een nieuw, beter restaurant. Xiao Cui vertelt het op de overdekte binnenplaats. De muren zijn betegeld en aan één kant is een put waar ze de groenten wast. Ze schept snel wat water in een schaal zodat de gasten hun handen kunnen wassen. De eetkamertjes zijn ruimer dan op de oude locatie. De pakken speelkaarten op de vensterbank liggen klaar voor de lunchende vrachtwagenchauffeurs.
Het heeft even geduurd voor het provinciebestuur van Hebei de overcapaciteit van de mijnindustrie aanpakte. In de eerste maand van 2016 stuurde de centrale regering in Beijing veertig inspecteurs naar het platteland om enerzijds te controleren of regels tegen vervuiling werden nageleefd, en anderzijds om corruptie op te sporen. Problematisch was dat de inspecteurs, ondanks hun speciale bevoegdheden, lager op de ambtelijke ladder stonden dan de mensen die ze moesten controleren.
Om de economie maar te laten groeien, had Hebei er een handje van gekregen om onderhands vergunningen uit te geven aan metaalfabrieken, schreef de krant. Veel ijzer- en staalbedrijven draaien daarom nu zonder de benodigde papieren. Zo ook het Xu Zhuang-mijnbedrijf dat onder meer de verzakking van het restaurant van de familie Cui zou hebben veroorzaakt. Volgens een website met bedrijfsinformatie werd de vergunning voor het bedrijf in 2013 niet verlengd omdat het met verouderde technologie werkt.
Niemand weet hoe directeur Peng Hui Min zijn mijn toch open kan houden, zeker nu de prijs van steenkool zo laag is. Spaart hij de steenkool op tot hij een betere prijs kan krijgen? Neemt hij het niet zo nauw met de regels? Hoe dan ook vermoeden de dorpelingen ‘relaties’, een eufemisme voor de corruptie die president Xi Jinping zo vurig hoopt uit te roeien. Zijn zo gewenste, en broodnodige, hervormingen van de economie lopen ernstige vertraging op door lokale verbanden die Beijing niet of nauwelijks in de smiezen heeft, laat staan dat Xi er méér aan kan doen dan er een legertje ambtenaren heen sturen.
Op meerdere websites, opgezet door de disciplinecommissie van het Centraal Comité van de CCP, kunnen burgers verdenkingen van corruptie uiten en wantoestanden aan de kaak stellen. De inwoners van de dorpjes bij Xingtai vertrouwen zo’n website niet. Als het gemeentebestuur erachter komt dat zij de aangevers zijn, dan zijn de gevolgen niet te overzien, vrezen ze. Bovendien staat op de website duidelijk aangegeven dat je heel zeker moet zijn van je zaak. Zonder bewijs loop je het risico zelf aangeklaagd te worden.
De actie van de dorpelingen van Wang Gang vergt dus veel moed. Honderd meter naast het dorpje ligt de ingang van de Xu Zhuang-mijn, aan een weg van gebroken betonplaten. Begin maart 2016, net na Chinees Nieuwjaar, dumpen de inwoners van het dorp er hun huisvuil. Ze zijn het zat en willen dat de mijn stopt met ondergronds graven. Per direct haalt mijnbaas Peng Hui Min het stadsbestuur erbij om de actievoerders te dwingen de weg weer vrij te maken. Maar de bewoners doen het gewoon nog een keer. En nog een keer. Net zo lang tot Peng een knokploeg laat komen die de straat schoonveegt. Hij hangt een camera boven de weg om dubieuze passanten in de gaten te houden.
Omdat niemand de mijn kon bereiken en hem dat schade zou hebben berokkend, eist Peng een schadevergoeding van 1,4 miljoen yuan. De actievoerders vertellen het een maand later, als het gewraakte stuk weg uitgestorven is vanwege de duidelijk zichtbare camera. Alleen wat blikjes in de berm herinneren nog aan de actie. David wijst vanuit de auto naar de camera. We rijden er langzaam langs; stilstaan zou argwaan wekken. Even later trek ik een sprintje naar het erf van de chauffeur, nadat hij en David hebben gecontroleerd of er niemand op straat is die mij – een blonde buitenlander – kan zien.
De moeder van de chauffeur heeft een gesprek geregeld met twee leiders van de protesten. De eerste man is er al, en neemt plaats op de bevlekte sofa. Zijn verweerde gezicht lijkt uitdrukkingsloos, maar zijn handen wringen. Zullen we echt niet even wachten tot zijn kameraad er is?
Die komt even later. Beiden dragen simpele jasjes die net zo donker zijn als hun ogen.
‘Vertel niemand onze naam,’ zeggen ze meermaals. Ze zijn van de zenuwen vergeten dat ze hun namen niet genoemd hebben. De oudere dame staat een aantal keer op om te kijken of er iemand op het erf is. De metalen dubbele deuren zijn dan wel gesloten, maar je weet maar nooit.
Ze moet weinig hebben van het gedraal van haar bezoekers en begint zelf te vertellen. ‘Dit begon vorige winter. Eerst wisten we niet dat het de mijn was, maar toen de scheuren dieper werden, begon het ons te dagen.’ De protestleiders zijn werkloos door de mijnsluitingen. Dat deze mijn open mag blijven terwijl zoveel andere sluiten, steekt ze. De tientallen die er nog werken worden in het dorp met de nek aangekeken. ‘Ik groet ze niet meer,’ zegt een van de mannen.
Het verband tussen de mijngangen en de scheuren in de muren zuigen ze niet uit hun duim. Overal waar aan mijnbouw wordt gedaan, onder meer in de provincies Yunnan, Henan en Shanxi, worden verzakkingen gerapporteerd. Vaak gebeurt er niets met de klachten van de bewoners. Toen in het zuiden van Shanxi steenkool in de grond werd gevonden, overspoelden mijnbouwers het gebied. Verschillende huizen stortten in, het water raakte vervuild en de bossen werden gekapt. In 2012 dienden de bewoners een klacht in bij de partijsecretaris van hun district, maar er veranderde niets.
In de grond van Hebeis buurprovincie Shanxi zit ongeveer een derde van alle Chinese steenkool. De oprukkende mijndrift van de afgelopen decennia trof ongeveer, 2,3 miljoen mensen. Naar schatting 5000 vierkante kilometer, ofte- wel 3 procent van de oppervlakte van de provincie, is verlaten door schade die de mijnen aanrichtten; 60 procent van dat gebied is verzakt.
Soms levert klagen wél iets op, weten de inwoners van het district Fuyuan, in de provincie Yunnan. In 2006, twee jaar nadat de huizen van het dorpje Xiahaitu begonnen te verzakken, moesten tweeënzestig families verhuizen. Iedere familie kreeg 2000 yuan (bijna 300 euro) mee, en daarbovenop een verhuisvergoeding. De overheid besteedde nog eens 4,63 miljoen yuan aan de bouw van zestien nieuwe huizen voor twaalf families.
Zo’n oplossing klinkt de actievoerders van Wang Gang als muziek in de oren, vertellen ze in de huiskamer van de oudere dame. Ze eisen dat het graven stopt vóórdat de andere helft van het dorp ook begint te verzakken. Daarbij willen ze dat de mijn de schade aan de huizen vergoedt. Beter nog: dat het hele dorp verplaatst wordt.
De mijnbaas is machtig, weet iedereen. Hoe zijn relaties precies lopen, is onduidelijk. Is er sprake van een familierelatie met iemand in het stadsbestuur? Dat hij rond Chinees Nieuwjaar dikke hongbao’s uitdeelt aan het provinciebestuur, klinkt als een vette roddel. Beide mannen schudden hun hoofd. ‘We hebben geen bewijs voor die relaties, en we weten ook niet precies met wie hij samenspant.’ Feit is dat de lokale bestuurders niet achter de opstandige dorpsbevolking staan, waardoor deze oproerstokers bang zijn geworden voor hun eigen schaduw.
De Xu Zhuang-mijn is onderdeel van het grotere An Ren. Het industriële bedrijf wil niet reageren op de klachten van het dorp, op het protest, noch op de ontbrekende mijnvergunning. De mijnbaas heeft samen met het lokale bestuur een bedrijf ingeschakeld dat de schade moet onderzoeken en inventariseren. ‘Maar ze zijn nu al veertig dagen met die inspectie bezig. Ik heb er weinig vertrouwen in dat er iets gaat gebeuren,’ zegt de moeder van de chauffeur. Het is een zoethoudertje, denken de actievoerders. Over niet al te lange tijd zal ook mijnbaas Peng Hui Min zijn mijn moeten sluiten. Illegaal of niet, de prijs voor steenkool is zó laag, dat ook zijn zwarte goud binnenkort te duur wordt.
Deze week verscheen bij uitgeverij Cossee ‘Het geluk van de Chinezen’, een bundeling van verhalen van Groene-correspondent Eefje Rammeloo.