
Midden december 1884 schrijft Vincent van Gogh aan zijn jongere broer Theo, in Parijs, dat hij zeer druk is met de serie koppen uit het volk die ik me heb voorgenomen te maken. Kennelijk is dat een bijzonder project dat hem al langer bezighoudt. Eerst zijn het vooral tekeningen op papier, kort daarop gaat hij ze ook schilderen. Met verf en kleur worden ze steviger in hun uitdrukking. Wat de bedoeling is van die studies, is eerst nog onduidelijk. Ik weet niet vooruit wat ik doen zal met die koppen, doch ik wil het motief uit de karakters zelf afleiden. Dat schrijft hij nog eind december. Het is of er iets broeit in zijn hoofd, iets uitzonderlijks waarvoor die koppen de voorbereiding zijn. Wat het wordt staat nog te bezien: maar hij is altijd druk doende. Ik schilder overdag – en ’s avonds tekenen. Ik heb zodoende er zeker reeds een dertigtal geschilderd en evenveel getekend.
Dat is in de loop van februari 1885. Hij schrijft dan ook dit: Met dit resultaat dat ik kans zie om het over een poosje, denk ik, nog heel anders te doen. Door steeds en steeds opnieuw gezichten van boerenkoppen te schilderen en te tekenen leert hij die gelaatstrekken beter kennen, met het natuurlijke gemak als waarmee een musicus zijn instrument bespeelt. Vincent is een stugge schilder die moeite heeft met soepele, slanke vormgeving. Er zijn ook momenten waarop hij zegt bepaalde gelaatstrekken nu ook uit het hoofd te kunnen schilderen. Als je dat kunt, kunnen vormen onderling vrijer gaan bewegen. Zo stelt hij zich dat voor. Zo leert hij, en vindt ook uit, hoe composities anders in elkaar gezet kunnen worden. Ik heb plan deze week te beginnen aan dat geval van die boeren rond een schotel aardappels. Dat schrijft hij op 5 april. Hij heeft het er eerder over gehad. Bij avond of bij daglicht, dat is nog te bezien. Maar ik begin er maar eens aan. Zo dus, uiteindelijk, komt eind april 1885 het schilderij De aardappeleters tot stand – losgemaakt uit dat geploeter met boerenkoppen, gelaatstrekken, moeizame bewegingen van handen. Het zijn handen die heel hun werkzame leven in grove zandgrond hebben gewerkt. Het zware werk in de grond heeft hun fysiek getekend, misschien ook hun karakter.

De eerste versie vertoont een vaalgrijze, hoekige behuizing, met uit een olielamp schraal dun licht. Om de kale tafel zit een gezelschap met gezichten die Van Gogh in zijn brieven boerenkoppen noemt. Dat zijn de gezichten waarvan hij maandenlang die studies heeft geschilderd van zo dichtbij dat hij dat uit het hoofd kan. Voor de tafel staat op de rug gezien een meisje. Die bijna zwarte figuur schept ruimte. Verder zijn er de koppen die daar stilzitten. In de grijze versie dampen de kokende aardappels onder de grijze lamp. Het licht van de tweede versie is warmer van toon. Verder zitten de gestalten, met hun gezichten en profielen, er ongeveer net zo bij. Vlekken licht zijn geel. Betreffende de grijze versie spreekt Vincent zelf over de donkere kleur van groene zeep. Ik herinner me die als keukenkleur in Brabant. Ergens daar, in zijn omgeving, heeft Vincent waarschijnlijk ook een boerenkeuken gezien – misschien bij de familie waarvan hij de gezichten heeft getekend en tegelijk hun kleur heeft opgesnoven.
In januari 1884 is hij na omzwervingen in de veengebieden in Drenthe weer terechtgekomen bij zijn vader en moeder in Nuenen in de pastorie naast de kerk. Rondom die kerk ligt een klein kerkhof. Er staan grafstenen in het groene gras onder hoge populieren.
Ik herinner me dat groen, en de beschutting van de plek, nog vrij goed. Ik ben in Eindhoven geboren. Wij kwamen vaak in Nuenen met de fiets. Dat was niet ver. Daar stond midden in het dorp een zware monumentale eikenboom recht tegenover de pastorie. Er was ook een uitspanning waar versnaperingen werden verkocht. Het was zondag. In Nuenen woonden verwanten van mijn moeder. Vlakbij lag het kerkdorp Nederwetten, daar in buurt de watermolen van Hooydonk. De boer daar, oom Piet, was een vriend van mijn vader. Daar haalde hij in de oorlog te eten. Op woensdagmiddag, als we vrij hadden van school, fietste ik naar de boerderij van oom Piet – eerst naar hun overvolle kersenboomgaard. Soms was er ’s middags, aan de houten tafel in de leemgrijze keuken, ook te eten: gebakken spek en, jawel hoor, een pan gekookte aardappels als in het schilderij – en van hun eigen veld. Dat zijn herinneringen van mij. Daar was ook het gebied, in Brabant, van akkers, landerijen, groengrijze bomen, beukenhout en hazelnoot, waar Van Gogh rondzwierf om te tekenen en te schilderen en waar hij de zwijgzame mensen tegenkwam in zijn schilderijen. Dat waren zijn waarnemingen.