Beiden schilderden immers een sterrennacht, beiden schilderden een hoekig huis, beiden maakten korzelige zelfportretten die digitaal aan elkaar worden gelijmd tot twee zielen, één gedachte. Dat is een begrijpelijke aanpak want er zit veel overeenkomst in hun biografieën. Vincent van Gogh en Edvard Munch scheelden tien jaar, maar ze ontwikkelden zich in ongeveer dezelfde tijd tot kunstenaar, ze spendeerden in ongeveer dezelfde periode een tijdje in Parijs, ze worstelden beiden met de last van een donker-gelovige vader en later kampten ze beiden met geestelijke instabiliteit. Van Gogh verloor een oor, Munch een vinger.

De tentoonstelling zelf is heel anders van karakter. Hier wordt niet gekeken naar de biografische parallellen, maar juist naar die min of meer gelijktijdige ontwikkeling van het kunstenaarschap, de overeenkomsten in techniek, in onderwerpkeuze, in de dóórwerking van het persoonlijke in het algemene. Een directe invloed is niet aan te wijzen – dat zou ook raar zijn, als je bedenkt wie er in die jaren allemaal nog méér in Parijs rondhingen – maar er is een verwantschap, die Munch later af en toe expliciet zou benoemen, ook al hebben hun paden elkaar nooit echt gekruist.

In Parijs zag Munch in 1885 werk van Redon, Puvis de Chavannes, Gaugain, Toulouse-Lautrec. Hij logeerde vlak bij Theo van Gogh in de straat, en zij hadden een gemeenschappelijke kennis; het is zeer waarschijnlijk dat Munch later schilderijen van Van Gogh zag op de Salon des Indépendants. In zijn jongere jaren zocht Munch iets, een uitweg voor zijn psychische bagage, en hij kan heel goed die uitweg in Van Gogh gezien hebben: schilderkunst die de afbeelding van de natuur oversteeg om een innerlijke werkelijkheid van emotie en obsessie uit te drukken. Vooral in die gewaarwording zit de overeenkomst tussen de twee, en veel minder in de middelen die ze ertoe aanwendden. Van Gogh stierf in 1890; Munch werd uiteindelijk een totaal ander soort schilder en leefde tot 1944.

Voor het doen van die artistieke vergelijking kreeg het Van Gogh Museum een buitengewoon fraai bruikleen uit de Noorse musea. Werkelijk alle relevante topstukken zijn er, inclusief een keuze uit Munchs prachtige grafische werk, zo rijk dat het bijna een tentoonstelling binnen de tentoonstelling vormt. Het Van Gogh Museum put zelf stevig uit de eigen collectie, maar er is ook met verve en met veel verstand bijgeleend. Er hangt een schitterende Manet uit Minneapolis, een portret van Madame Roulin door Gauguin uit St. Louis, er zijn Van Goghs uit het Musée d’Orsay en uit particuliere collecties, waarvan een Boerenmeisje met strooien hoed en een Brug bij Trinquetaille echte eye-openers zijn.

Hier gebeurt dus iets van uitzonderlijke kwaliteit. Eerdere tentoonstellingen in het Van Gogh Museum – Van Gogh en de kleuren van de nacht uit 2009, bijvoorbeeld – hadden hetzelfde karakter: uiterlijk een blockbuster, maar op zaal een afgewogen, onderzoekend, doorvoeld en intelligent arrangement van kunstwerken die ver uitstijgen boven de anekdote, de roddel, de mythe.

Munch – Van Gogh. Van Gogh Museum, Amsterdam, t/m 17 januari; vangoghmuseum.nl


Beeld: (1) Vincent van Gogh, Sterrennacht boven de Rhône, 1888. Foto Musée d’Orsay, Parijs; (2) Edvard Munch, Sterrennacht, 1922. Foto Munchmuseum, Oslo.