Het nationalisme is de pest en de cholera van deze tijd. Maar er zijn stemmen mee te winnen. Dus het verbaast niet dat het CDA het Wilhelmus op school verplicht wil stellen. Dat hebben ze vlug in het Algemeen Dagblad laten uitlekken toen er, na de schandalige uitzetting van een moeder van twee kinderen, enorme bonje dreigde over het kinderpardon. Er werd een nationalistisch proefballonnetje opgelaten om tijdens de kabinetsformatie het dynamiet van een xenofoob asiel- en integratiebeleid niet tot ontploffing te laten komen.

Maar het Wilhelmus als brevet van nationaal chauvinisme? Voor de meeste volksliederen gaat dat op, behalve voor het Nederlandse. Doorgaans eert een volkslied de vorst, dan wel de staat, de natie of het volk. Het Wilhelmus daarentegen gaat over de twijfel van een hoge edelman die zijn vorst weliswaar altijd heeft geëerd, maar hem gaat afzweren. ‘Den vaderlant getrouwe’ betekent trouw aan het voorvaderlijk erfgoed. De staat en de natie waren nog geen bestaande concepten, dus zij konden circa 1570 onmogelijk bezongen worden. En het volk? Dat zijn de in grote nood verkerende ‘arme schapen’, uit het veertiende couplet.

Het Wilhelmus is een mooi voorbeeld van rederijkerskunst – in dit geval een acrostichon of naamdicht – dat boven andere producten van de rederijkers uitsteekt door het persoonlijke (dus al renaissancistische) karakter: IK BEN Willem die een innerlijke strijd voert. Geen enkel ander volkslied is geschreven in de eerste persoon enkelvoud (ook al was de prins zelf niet de auteur). Het getuigt van een conflict tussen loyaliteit en opstand. Bovenal is het een belijdenis van calvinistisch godsvertrouwen, wat aan het katholieke, islamitische en atheïstische deel van het electoraat nog maar eens moet worden uitgelegd. Hoe dan ook, een indrukwekkend lied.

Niet dat ik het zelf ooit meezing, maar dat komt door een republikeinse reflex, die stamt uit de anti-orangistische patriottentijd en is doorgegeven door de antimonarchistische socialisten. Onzin eigenlijk: de geuzen die het voor het eerst zongen waren de wegbereiders van de Republiek.

Het Wilhelmus getuigt van een conflict tussen loyaliteit en opstand

Nee, het CDA zit helemaal mis met de poging hiervan een heksenproef te maken om de nationale bokken van de kosmopolitische schapen te scheiden. Ja, als Wien Neerlands bloed van Tollens nog het volkslied was, zoals helaas tot 1932 het geval is geweest, dan had het CDA zijn punt gescoord. ‘Wien Neerlands bloed door d’aa-aa-d’ren vloeit, van vreemde smetten vrij’, dat was pas echt een nationalistische slag in het gezicht van het joods-bolsjewistische complot, pardon het cultuurmarxisme, geweest.

Maar het Wilhelmus is andere koek. Toen de bijna tachtigjarige dichteres Henriette Roland Holst in 1947 was geopereerd aan een heupfractuur tekende journalist Henri Wiessing in De Vrije Katheder de volgende anekdote op uit de mond van de chirurg in het Amsterdamse Prinsengrachtziekenhuis. Hij was twee uur met haar bezig geweest, waarbij slechts plaatselijke verdoving was toegediend. ‘U doet maar wat u moet doen’, zei Tante Jet op de operatietafel. ‘Ik zal aan Dante denken en aan het Wilhelmus.’ En terwijl de chirurg aan het snijden was, begon ze inderdaad hardop het Wilhelmus te reciteren, waarvan ze alle vijftien coupletten uit het hoofd kende. Die had ze er niet ingestampt uit een misplaatst soort vaderlandsliefde. Als vertaalster van De Internationale (‘Ontwaakt, verworpenen der aarde!/ Ontwaakt, verdoemd’ in hongers sfeer!’) was ze wel de laatste die van nationalistische sentimenten kon worden verdacht. Maar ze hield van fraaie, betekenisvolle teksten en leerde zichzelf Italiaans om Dante in zijn eigen taal te kunnen lezen.

Als het Wilhelmus op school wordt behandeld – wat al gebeurde op mijn openbare lagere school – is het natuurlijk niet de bedoeling kinderen onbegrijpelijke orakeltaal stom te laten opdreunen, maar er de historische en literaire context bij te geven. In zijn boek Het Wilhelmus (1993) heeft Willem Wilmink de tekst begrijpelijk gemaakt voor kinderen vanaf tien jaar: ‘Het gaat in dit hele, prachtige lied om gerechtigheid’, legt hij uit.

Overigens zijn veel volksliederen totaal onbegrijpelijk voor de meeste sporthelden en hun supporters op de tribunes. Neem dat van Italië. Afgezien van de seksistische aanhef (‘Broeders van Italië’) vraag ik me af hoeveel tifosi snappen wat ze zingen: ‘Italië is ontwaakt./ Met de helm van Scipio/ heeft zijn hoofd zich getooid./ Waar is Victoria?’ En zijn de Amerikanen op de hoogte van de verdediging van Fort McHenry in 1814 die in de Star-Spangled Banner wordt bezongen op een vrijwel niet te zingen melodie (volgens Gore Vidal de verklaring dat Amerikanen de hand op hun borst leggen als zij het lied aanheffen: het gevolg van ademnood)? En wie was eigenlijk Dabrowski, de naamgever van het Poolse volkslied, een generaal van Napoleon die vocht in Italië. Zijn troepen, zegt het lied, wilden van Italië naar Polen marcheren (maar zijn nooit aangekomen). ‘Nog is Polen niet verloren!’