NEW YORK — In de Verenigde Staten heeft de oorlog, niet alleen die tegen Irak maar de war on terrorism in het algemeen, gezorgd voor een herleving van de protestcultuur. Eén keer per week houden «burgerlijk ongehoorzamen» de kruising bij Rockefeller Center in New York bezet met een «Die-In». Volgens opiniepeilingen staat zo’n negentig procent van de Amerikanen achter de oorlog in Irak, maar zelfs tien procent is in een land als de VS toch een aanzienlijke groep.

Not In Our Name, de organisator van de Die-In bij Rockefeller Center en vele andere acties, is een coalitie van groepen en organisaties die zich om de meest uiteenlopende redenen verzetten tegen de oorlog in Irak. Behalve de «usual suspects» — in het geval van Not In Our Name de maoïsten — zijn onder de ondertekenaars opvallend veel kerken en pro-Palestijnse groepen.

Volgens Michael Ratner, advocaat en voorzitter van het Center for Constitutional Rights dat al sinds 11 september 2001 met juridische middelen de inperking van de burgerrechten aanvecht, is die brede coalitie te danken aan de «oecumenische houding» van de maoïsten. Zij hebben gekozen voor drie uitgangspunten die door alle deelnemers kunnen worden onderschreven: verzet tegen een «oorlog zonder einde»; verzet tegen de erosie van burgerrechten in de VS, en verzet tegen het opsluiten van vreemdelingen zonder geldige verblijfsvergunning.

Dat is een links-liberale agenda waarin miljoenen Amerikanen zich kunnen herkennen. Mensen als Russell Branca, een wat melancholiek ogende jazzmusicus met een grote zout-en-peper-snor en een geruite pet, die het gevoel hebben dat Amerika een militaire cultuur aan het worden is. «We gaan er vanuit dat de hele wereld tegen ons is en daar handelen we naar. Zo maken we zelf onze vijanden», aldus Branca. Hij heeft nooit eerder actief deelgenomen aan protestbewegingen. Maar kort na de oprichting van Not In Our Name in maart 2002 zag hij een discussie over een eventuele aanval op Irak op de televisie die hem zo ergerde dat hij besloot zich als vrijwilliger te melden. Branca: «Het ging alleen over het hoe en wanneer. Niemand stelde de vraag of de VS wel het recht hebben om een land aan te vallen.» Nu is hij woordvoerder en, zoals hij met zelfspot zegt, «professioneel folderaar».

De andere grote anti-oorlogsorganisatie is International ANSWER (Act Now to Stop War and End Racism). De initiatiefnemers komen uit de trotskistische hoek. International ANSWER werd opgericht tijdens de eerste Golfoorlog en heeft een sektarisch karakter. Hier schemeren zo nu en dan ook andere agenda’s door: van klassieke linkse splinters, van antiglobalisten, maar ook van anti-Israëlische groepen die hun kans schoon zien aanhangers te werven. Zo mocht de linkse rabbijn Michael Lerner, een van de oprichters van Not In Our Name in San Francisco, niet spreken op de grote vredesdemonstratie van 15 februari in die stad. Joodse deelnemers aan vredesdemonstraties werden ook elders keer op keer geconfronteerd met de opvatting dat «Israël en de joden» niet alleen achter de oorlog staan, maar er zelfs achter zitten.

Michael Ratner beaamt dat anti-joodse sentimenten een rol spelen: «Michael Lerner mocht niet spreken, omdat hij International ANSWER had gekritiseerd om zijn anti-Israëlische uitlatingen. Maar de werkelijke reden is dat hij als zionist wordt beschouwd. En dat zou geen reden mogen zijn hem niet aan het woord te laten bij een demonstratie.»

Hier wreekt zich de strategie van zo groot mogelijke coalities vormen, die zijn gebaseerd op het negeren van politieke verschillen en tegenstellingen. De eerste demonstraties op 15 februari waren georganiseerd door het vijf maanden oude United for Peace and Justice, een coalitie van meer dan tweehonderd organisaties. Bob Wing, een vertegenwoordiger van de coalitie, zei in The New York Times dat het erom ging een «zo groot mogelijke demonstratie» op de been te brengen en dat daarom in het conflict tussen Michael Lerner en International ANSWER voor de laatste werd gekozen. Het feit dat de leider van deze organisatie, advocaat Ramsey Clark, zich regelmatig lovend uitlaat over dictators, onder wie Saddam, werd daarbij voor lief genomen.

De vraag is overigens of de omvang van de demonstraties ook maar iets te maken had met het aantal deelnemende organisaties. Sinds 11 september 2001 lijkt het erop dat het internet de beste organisator is van protesten. Op die dag stuurde de 22 jaar oude Eli Pariser per e-mail een oproep de wereld in om niet met oorlog te reageren op de aanslagen. Op 18 september hadden 120.000 mensen uit 190 landen de petitie getekend, op 9 oktober al meer dan een half miljoen.

Een kleine groep, die ook via internet werkt, is het uit de periode van de oorlog in Vietnam stammende War Tax Resisters. Deze burgerlijke ongehoorzaamheid kan variëren van het toevoegen van een protestbrief aan de belastingopgave tot geheel niet betalen. Ed Hedemann, een veteraan van de beweging, betaalt al sinds 1972 geen belasting. Zijn hoop is gevestigd op de honderdduizenden demonstranten van afgelopen maanden. Als die allemaal meedoen, zei hij tegen de Village Voice, «kan de regering dat niet meer negeren».

Maar er zijn ook andere en minder eenvoudig te bestrijden ontwikkelingen: de inperking van dezelfde democratische vrijheden die zo triomfantelijk worden gepresenteerd als het geschenk van Amerika aan de Irakezen. Voorlopig zijn vooral moslims de slachtoffers van wat hier en daar al het nieuwe McCarthyisme wordt genoemd.

Het Center for Constitutional Rights bekommert zich hierom. Het werd opgericht in 1966 en staat in de Amerikaanse traditie van het tot stand brengen van maatschappelijke veranderingen met juridische middelen. Het Center trekt nu vooral idealistische jonge vrijwilligers, zoals de eerstejaars rechtenstudent Jef Klazen, die zijn stage bij het Center «niet alleen intellectueel, maar ook moreel stimulerend» noemt. Klazen: «Ons verzet is gebaseerd op het Handvest van de Verenigde Naties dat het binnenvallen van een ander land verbiedt, tenzij er sprake is van een concrete dreiging. De inval in Irak was gebaseerd op het idee van ‹pre-emptive strikes›, waarbij er geen sprake is van een acute dreiging.»

Tegelijkertijd is het Center for Constitutional Rights verwikkeld in processen tegen het automatisch uitzetten van vreemdelingen — die vaak lang in de VS wonen — op grond van kleine overtredingen van de immigratiewetten. Sinds november 2001 zijn er al zo’n drieduizend gearresteerd, vooral moslims. Op grond van de Patriot Act kunnen burgers voor onbepaalde tijd worden vastgezet zonder aanklacht en zonder dat zij een advocaat kunnen raadplegen of enig contact met de buitenwereld kunnen maken. Jef Klazen: «Niemand weet waar ze zitten of hoeveel mensen er worden vastgehouden. Zo nu en dan komt er iets naar buiten doordat een advocaat toch contact heeft gekregen met zijn cliënt. Tot nu toe is het niet gelukt mensen op juridische gronden vrij te krijgen. Waarschijnlijk zal deze vorm van detentie uiteindelijk worden voorgelegd aan het Hooggerechtshof.»

Nog moeilijker te bestrijden is het misbruik van de immigratiewetten om mensen uit moslimlanden te registreren, vast te zetten en in veel gevallen na maanden detentie uit te zetten. De jonge Pakistaanse advocaat Ali Ahsan, die werkt voor het prestigieuze advocatenkantoor Cleary en Gottlieb, kan erover meepraten. Een paar maanden geleden kon de in de VS opgeleide en hier al acht jaar wonende Ahsan nog grapjes maken over het wantrouwen tegen moslims dat na de aanslagen op 11 september 2001 ontstond. Nu klinkt hij boos en bitter als hij beschrijft wat hij en anderen meemaken. Ali Ahsan: «Elke buitenlandse moslim moet zich laten registreren, waarbij foto’s en vingerafdrukken worden gemaakt. Niet één keer, maar herhaaldelijk, zonder dat daar een reden voor wordt gegeven.»

Ahsan is, zoals hij zelf zegt, iemand wiens papieren in orde zijn. De meeste slachtoffers van de registratiewoede zijn illegale en semi-legale immigranten met slecht betaalde arbeid. Ali Ahsan: «In het begin dacht ik dat mij, met mijn maatschappelijke positie, niets kon gebeuren. Zeker niet dat ik het land zou kunnen worden uitgezet. Maar het is al veel mensen overkomen, ook mensen die hier naar elitaire universiteiten zijn geweest, die hoogbetaalde banen hebben. En het gaat altijd om bespottelijk kleine overtredingen.» Hij vertelt over een vriend die tijdens het paasreces van zijn universiteit een weekje naar Londen ging met zijn vrouw. Toen ze terugkwamen, mocht zijn vrouw het land in. Hij werd gearresteerd en uitgezet, omdat hij zich voor zijn vertrek niet had gemeld bij de immigratiedienst INS. Ali Ahsan: «In het huidige klimaat betekent dat dat automatisch wordt aangenomen dat je betrokken bent bij criminele activiteiten. Men weigerde te geloven dat hij met paasvakantie was. Hij is tegen zijn wil naar Pakistan uitgewezen en kan zijn opleiding hier niet afmaken.»

Ahsan heeft meer voorbeelden in zijn praktijk. Een van zijn cliënten, een oudere Afghaanse man, moest zich laten registreren: «Hij heeft vier dagen in de rij gestaan. Elke keer werd hij na uren weggestuurd omdat er te veel mensen waren. Toen hij eindelijk aan de beurt was, bleek dat zijn visum was verlopen. Hij werd ter plekke gearresteerd en met handboeien aan het bureau vastgeketend, om te voorkomen dat hij zou vluchten. Dat is niet alleen barbaars, het is ook belachelijk. Een oude man valt in de verste verte niet onder de definitie van vluchtgevaarlijk.»

Door op deze wijze te handelen, ondermijnt Amerika volgens Ahsan niet alleen zijn eigen rechtssysteem, maar brengt het ook onherstelbare schade toe aan zijn reputatie in de moslimwereld: «Als er mensen waren die begrip en zelfs sympathie konden opbrengen voor Amerika’s wereldbeeld, dan waren het wel de moslims die hier wonen. Ik heb zo vaak, als ik met vakantie in Pakistan was, Amerika verdedigd tegen allerlei belachelijke samenzweringstheorieën van mensen die in een zeer beperkte wereld leven. Dat doe ik niet langer; ik kan niet anders dan instemmen met de bitterheid die men voelt ten opzichte van de VS. Mijn bitterheid is des te groter omdat ik van dit land hou, ik voelde me hier thuis.»

Ahsan is ervan overtuigd dat de Amerikanen achteraf spijt zullen hebben, «zoals ze na vijftig jaar spijt hadden over de opsluiting van Amerikaanse Japanners tijdens de Tweede Wereldoorlog». Maar op dit moment, meent Ali Ahsan, zijn de Amerikanen zich nauwelijks bewust van wat er met de moslims in hun land gebeurt. Ze zouden voornamelijk bezig zijn met de vredesbeweging en de aantasting van hun eigen democratische rechten.

De immigrantengemeenschap daarentegen houdt zich zo stil mogelijk. Immigrantenorganisaties organiseren wel voorlichtingsbijeenkomsten over de registratieplicht, maar er is geen sprake van openbare protesten. Ali Ahsan: «Immigranten willen niet opvallen. Ze houden zich koest in de hoop dat niemand hen zal opmerken.»