VANAF ZIJN EERSTE boek, Hitler’s Strategy 1940-1941 (1973), heeft de in Nederland geboren Israëlische militair-historicus Martin van Creveld jarenlang oorlog bestudeerd met behulp van het analytisch kader dat was geformuleerd door de Pruisische generaal Carl von Clausewitz (1780-1831). In diens postuum verschenen klassieker Vom Kriege werd oorlog gezien als een gewapend conflict tussen staten, dat werd gevoerd om min of meer rationele redenen als politieke doelstellingen, gebiedsuitbreiding, strategische posities, grondstoffen en afzetmarkten. Na verloop van tijd heeft Van Creveld in boeken als The Transformation of War (1991), The Rise and Decline of the State (1999) en The Changing Face of War (2006) forse kritiek geleverd op het clausewitziaanse paradigma.
Na 1945 waren de meeste gewapende conflicten geen oorlogen meer tussen staten, maar burger- en guerrillaoorlogen, of ging het om de bestrijding van terrorisme. Bovendien begon Van Creveld zich steeds meer te realiseren dat oorlog meestal geen middel tot een bepaald doel was, maar dat mensen doorgaans om heel wat minder rationele redenen vechten, bijvoorbeeld omdat het zo opwindend is. Dat irrationele aspect van de oorlog heeft hij uitgewerkt in het vorig jaar verschenen The Culture of War, dat nu vertaald is als Oorlogscultuur. Van Creveld beschrijft de oorlogscultuur van uiteenlopende samenlevingen uit verleden en heden als het geheel van gebruiken, waarden, tradities, gedrag, uiterlijke kenmerken als uniformen, vaandels, decoraties en wapens, plus oorlogsliteratuur en militaire rituelen en ceremoniën. Evenals andere vormen van cultuur is oorlogscultuur in hoge mate ‘nutteloos’ en ‘irrationeel’.
Ging u aan de clausewitziaanse benadering twijfelen omdat het karakter van de oorlogen na 1945 veranderde, zodat die niet meer in het traditionele schema pasten, of omdat u meer oog kreeg voor de irrationele component van de oorlog?
Martin van Creveld: ‘Het ging iets anders. In 1986 vroeg Harvard University Press of ik een manuscript wilde bekijken. Het ging om Strategy: The Logic of War and Peace van Edward Luttwak. Het leek hen een belangrijk boek, maar ze wilden het oordeel van een vakgenoot. Luttwak, met wie ik goed bevriend ben, schreef in dat boek herhaaldelijk dat de logica van de oorlog uniek was en een volledig ander karakter had dan onze alledaagse logica. Elke keer als hij over “de logica van de oorlog” schreef, zette ik er met potlood “… en het spel” bij. Ik ben een groot bewonderaar van Johan Huizinga, die in zijn Homo Ludens duidelijk heeft laten zien hoe belangrijk het spelelement in de cultuur is. Ook het spel heeft een andere logica, die sterke overeenkomsten vertoont met de oorlogslogica. De logica van de oorlog is anders omdat het hier gaat om een paradoxale weg. In het normale leven gaan we ervan uit dat de kortste weg naar een bepaald doel ook de beste is. Met minimale inspanningen een maximaal resultaat bereiken, daar gaat het om. Maar in een oorlog gaat dat niet op: de kortste weg is ook de meest opvallende, de meest voor de hand liggende.
In een oorlog, en bij het spel, is de wil van de tegenstander de belangrijkste factor. Op alle militaire academies krijgen aspirant-officieren opdrachten in de trant van: hier heb je tien man plus materiaal en bouw hiermee een brug over dat riviertje. Dan wordt er gekeken of zo’n cadet voldoende leiderschapskwaliteiten bezit en initiatief toont. Luttwak schreef: stel u eens voor dat dit riviertje van karakter verandert. Ineens stroomt het sneller, verlegt zijn loop en misschien begint het plotseling met stenen te smijten. Dat riviertje wil niet overbrugd en slaat terug. Het is geen passief object maar een vijand. Hier gaat de logica van het bouwen over in de logica van de oorlog, in de strategie. Dit vereist een andere manier van denken. Luttwak dacht dat dit uniek was voor de oorlog, maar het geldt ook voor het spel. Oorlog is een vorm van spel, dat besefte ik voor het eerst toen ik dat boek las.’
Hoewel oorlogscultuur op het eerste gezicht ‘nutteloos’ is, heeft ze volgens u wel een functie. Waarom is het zo kwalijk als een maatschappij afstand neemt van haar oorlogscultuur?
‘Oorlog wordt door strategen vaak niet goed begrepen. Het gaat in een oorlog niet om het doden, maar om de bereidheid gedood te worden. Dat is essentieel. Wanneer je alleen anderen wilt doden en niet accepteert dat jij ook gedood kunt worden, dan is dat geen oorlog maar massamoord. Dat is Auschwitz.’
In Nederland wordt altijd wat lacherig over deze ‘sneuvelbereidheid’ gesproken.
‘Maar dat is de laatste jaren wel aan het veranderen. Daarom zitten wij hier ook. Vóór 1995 was er hier nauwelijks aandacht voor mijn werk, werd ik zelden of nooit geïnterviewd. Volgens mij heeft Srebrenica hier een rol in gespeeld. Kijk, je kunt om een heleboel redenen bereid zijn je leven op het spel te zetten: je land, je koning, politieke idealen, het ras waartoe je behoort, je familie. Maar dat is niet wat wij rationeel noemen. Niemand heeft er belang bij te sneuvelen, zelfs niet als je sterft voor familie. Jijzelf hebt daar immers niets meer aan. Je moet dus bereid zijn om te sneuvelen voor iets dat jou meer waard is dan je eigen leven. Dat is dus geen rationele gedachte, dat is min of meer een religieus gevoel.
De cultuur van de oorlog – dat geheel van waarden, tradities, uiterlijke kenmerken – is het concrete symbool van dat irrationele gevoel. Zonder die oorlogscultuur wordt sneuvelbereidheid inderdaad iets lachwekkends, en dan kun je simpelweg geen oorlog meer voeren. Dan kun je je dus ook niet meer verdedigen. Dat is een gevaarlijke situatie. Maar die oorlogscultuur, die legers dus in stand proberen te houden, is wel heel kwetsbaar, die kan gemakkelijk verloren gaan. Dat komt, en daar heeft Huizinga met betrekking tot cultuur in het algemeen al op gewezen, door het paradoxale karakter ervan. Wij weten donders goed dat een parade niets anders is dan een groep verklede mannen die raar lopen. Wij weten heel goed dat een vlag niets meer is dan een gekleurd lapje stof. Toch symboliseren deze simpele dingen alles waarvoor we ons leven in de waagschaal willen stellen. Het gaat om de flinterdunne grens tussen waar en onwaar, tussen realiteit en spel. Door deze paradox is de oorlogscultuur zo kwetsbaar, omdat onze rationaliteit het heel gemakkelijk kan ontmaskeren als flauwekul. Maar dat geldt voor sport ook. Wat is voetbal anders dan 22 niet al te hoog opgeleide jongens die achter een bal aan rennen, en die vervolgens weer wegtrappen?
Als je de oorlogscultuur eenmaal verwoest hebt, is het vrijwel onmogelijk die weer in ere te herstellen. En dan kun je je dus niet meer verdedigen. Sun Tzu heeft in De kunst van het oorlogvoeren, uit de zesde eeuw voor Christus, reeds geschreven dat een oorlog misschien maar eens in de honderd jaar uitbreekt, maar dat je je erop moet voorbereiden alsof hij elke dag kan uitbreken. “Want als de doden stijf op het slagveld liggen en gij ze betreurt, heeft u de weg (de tao) niet gevolgd.” Uit de gehele literatuur over de oorlog is dit verreweg de beste opmerking.’
IN UW BOEK gaat u uitgebreid in op de nadelige gevolgen van het teloorgaan van een oorlogscultuur, waaronder het ontstaan van, zoals u het noemt, ‘mannen zonder pit’. Als voorbeeld noemt u het jodendom in de diaspora.
‘Natuurlijk was er geen sprake van het nemen van een besluit om de oorlogscultuur af te schaffen. Door de omstandigheden waarin de joden na de verwoesting van Jeruzalem in 70 na Christus verkeerden ging die oorlogscultuur verloren. In de twintigste eeuw heeft dat catastrofale gevolgen gehad. Vanaf ongeveer 1900 heeft het zionisme pogingen gedaan weer een oorlogscultuur op te bouwen. Veel zionisten waren zich ervan bewust dat Israël alleen tot stand kon komen met de wapens in de hand, maar het ontwikkelen van een oorlogscultuur is slechts ten dele gelukt, zoals blijkt uit de laatste oorlog in Libanon.
In 1914 leefden er in Palestina slechts vijftigduizend joden, te midden van tien maal zo veel Arabieren. En na 1948 werd de staat Israël geconfronteerd met de enorme numerieke overmacht van de Arabische buurlanden. Omdat we zo klein waren, hadden we geen andere keus dan vechten. De grote heeft de keus, de kleinere, de zwakkere niet. Het gaat om zijn voortbestaan. In het Hebreeuws heet dat en brera – “geen keus”. Het was het gevoel: óf we winnen, óf we moeten naar Cyprus zwemmen. Dat besef dat er geen andere opties waren vormde de kracht van Israël. En daarvoor hebben velen hun leven geofferd. Maar door dat en brera konden we ook zonder een echte oorlogscultuur, de sneuvelbereidheid hoefde immers niet langs min of meer kunstmatige weg te worden ontwikkeld.
De laatste dertig jaar, vooral sinds er vrede met Egypte is, is Israël niet meer zwak. Na de invasie van Libanon in 1982 hebben we alleen oorlog gevoerd tegen zwakkere partijen, en tegen zielepoten als terroristen. Hierdoor is het gevoel van en brera verdwenen. En mede doordat Israëliërs het meest ongedisciplineerde volk ter wereld zijn, is er ook geen oorlogscultuur tot stand gekomen. Het resultaat hebben we in 2006 kunnen zien. Onze troepen marcheerden Libanon binnen alsof ze gingen picknicken. De huidige generaties hebben geen idee meer wat oorlog betekent. We staan naakt tegenover onze vijanden. Ik vrees voor de dag waarop Israëls leger weer een echte oorlog tegen een echte, sterke vijand zal moeten voeren.’
Een onderdeel van de oorlogscultuur die u in uw boek beschrijft, zijn de rituelen waarmee oorlogen vroeger begonnen en eindigden. U legt zelfs een verband tussen het grote aantal soldaten met Post-Traumatic Stress Disorder (PTSD) en het ontbreken van rituelen na een oorlog.
‘Vooral in Amerika is dat momenteel een groot thema, nu men wordt geconfronteerd met de gevolgen van wat ik wel de domste oorlog sinds 9 na Christus (toen drie Romeinse legioenen door Germaanse stammen werden vernietigd – rh) heb genoemd. Er is net een boek uit van Joseph Steglitz, The Three Trillion Dollar War, waarin hij becijfert wat de Irak-oorlog de VS gaat kosten, inclusief de zorg voor de vele zwaar getraumatiseerde veteranen, van wie velen nooit meer in staat zullen zijn om normaal te functioneren. Ik ben net in de VS geweest en ik was nog niet goed en wel in Washington of ik werd overspoeld door telefoontjes. Of ik iets kon zeggen over de enorme aantallen soldaten met PTSD. Dertig procent van de mannen die uit Irak terugkeren heeft PTSD, en vijftig procent van de vrouwen!’
Wat kunnen rituelen hieraan veranderen?
‘Oorlog betekent het doorbreken van taboes. Oorlog is het overgaan van de ene wereld naar de andere. In een oorlog worden dingen van je verwacht die normaal gesproken verboden zijn, en omgekeerd zijn dingen die normaal zijn nu ineens verboden. Je hebt jezelf verplicht twee dingen te doen: te doden en te sneuvelen. Je hebt niet het recht je aan een van deze twee dingen te onttrekken. Dit is volstrekt ongewoon, dit gooit je leven volledig overhoop. Het is een heel vreemd, heel wreed gevoel om onder vuur te liggen. Hé, realiseer je je ineens, die lui willen mij dood hebben! Hoe halen ze het in hun hoofd! Het is een situatie die in niets lijkt op het dagelijkse leven. Het gaat hier om de overgang van de ene wereld in de andere, en het nut van rituelen is dat ze die overgang iets gemakkelijker kunnen maken. Het probleem is echter dat je dergelijke rituelen niet van de ene dag op de andere kunt invoeren, zoiets moet groeien. Dat is ook de reden waarom oorlogscultuur zo kwetsbaar is. Als het eenmaal is verdwenen, kun je het niet meer snel herstellen.’
VAN CREVELD SCHRIJFT over de seksuele opwinding bij het doden van mensen en het vernietigen van objecten. Hij citeert een Amerikaanse piloot die vechten beschreef als ‘de grootste lol die je kunt hebben met je broek aan’. In dit verband verwijst hij ook naar Freud, die stelde dat de geestelijke en lichamelijke zelfbeheersing die mensen zichzelf en elkaar opleggen om een beschaafd leven te kunnen leiden indruist tegen de menselijke oerdrift van geweld en destructie.
Velen zijn van mening dat er sinds de Verlichting toch sprake is van een zekere vooruitgang, dat mensen gevoeliger zijn geworden voor geweld en wreedheid. Is dit slechts een ijdele droom?
‘Zijn we echt minder wreed geworden? Ik geloof er niets van. Onze wreedheid heeft slechts andere vormen aangenomen. Weet u, ik heb grote bewondering voor Yigal Amir, de man die in 1995 premier Rabin heeft vermoord. Hij offerde zijn leven omdat hij geloofde dat Rabin Israël wilde uitleveren aan de vijand. Men vroeg hem of hij Rabin had gehaat. Nee, hij mocht Rabin eigenlijk wel, maar hij had het gedaan omdat het noodzakelijk was, omdat hij geen keus had – en brera! Hij zit nu al veertien jaar gevangen en er is veel pressie op hem uitgeoefend om berouw te tonen. Ze hebben hem betere omstandigheden beloofd, maar hij weigert. Hij heeft levenslang en zit 24 uur per dag in een cel en wordt voortdurend met camera’s in de gaten gehouden. Ik heb een keer opnamen mogen zien. Dat was zo afschuwelijk, daar heb ik geen woorden voor. Het is het vreselijkste wat ik ooit gezien heb. Hij zit daar ineengedoken als een insect, als de kever uit Kafka’s Die Verwandlung. Misschien is deze straf wel veel wreder dan wat hij heeft gedaan. Deze straf is zeker niet minder wreed dan de doodstraf, en misschien ook minstens even wreed als het doodmartelen, wat vroeger in zulke gevallen gebeurde. Dat wij minder wreed geworden zijn is volgens mij inderdaad een ijdele droom, dat heeft weinig met de realiteit te maken.’
Zag u in Rabins politiek ook een bedreiging?
‘Nee! Ik was vóór Rabin, en ook als ik tegen zijn politiek was geweest was ik tegen de moord op hem geweest. Deze Amir heeft zijn straf volledig verdiend. Maar we moeten niet doen alsof wij beter zijn, alsof wij zo humaan zijn. Ook met betrekking tot oorlog is dat een misverstand. Oorlog is heel menselijk, maar het is niet wat wij onder “humaan” verstaan.’
Martin van Creveld, Oorlogscultuur. Het Spectrum, 608 blz., € 39,95