‘Wij zijn de generatie die het slachtoffer is van die van mei ’68. Van een generatie die claimde ons te bevrijden van de last van tradities, van kennis en autoriteit, maar die vooral zichzelf heeft bevrijd van haar eigen verantwoordelijkheden.’ Een jonge vrouw kijkt met een strakke blik in de camera. De beelden zijn zwart-wit, een close-up die alleen haar ogen en mond toont. Als ze haar regels heeft gedeclameerd, neemt de volgende het stokje over. In het filmpje van tweeënhalve minuut komen negentien Franse jongeren voorbij, allemaal met dezelfde verbeten toon, bleke huid, gefronste wenkbrauwen. ‘Dit is geen manifest!’ schreeuwt een man met een stoppelbaardje. ‘Dit is een oorlogsverklaring.’

De oorlogsverklaring is afkomstig van Génération Identitaire, een beweging die in 2012 voor het eerst van zich liet horen, toen zo’n zestig leden een moskee bezetten in het West-Franse stadje Poitiers. Sindsdien zijn er afdelingen opgericht in Groot-Brittannië, België, Italië, Duitsland en Oostenrijk met duizenden aanhangers die regelmatig de straat op gaan om te demonstreren tegen de islamisering van Europa. De tekst die de Franse activisten opdreunen op de YouTube-video bevat haast letterlijk dezelfde boodschap als de beginselverklaring die in 2013 werd geschreven door een Duitse student. Generatie Identiteit heet het boekje, met als ondertitel: Een oorlogsverklaring tegen de 68’ers. Die generatie staat namelijk voor alles wat de ‘Identitairen’ verafschuwen: het multiculturalisme, de feminisering van de samenleving, een geloof in niets en een afkeer van alles wat Europa groots zou maken.
De Identitairen zijn de zoveelste loot aan de almaar dikker wordende stam van extreem-rechts in Europa. Ze praten openlijk over ras (‘wij zijn de generatie van de opgelegde rassenvermenging’) en worden ook wel ‘nipsters’ genoemd: neonazi’s in een hipsterjasje. Ze huurden schepen om op de Middellandse Zee de boten van humanitaire ngo’s te dwarsbomen, omdat die een gratis veerdienst zouden zijn voor gelukszoekers. Hun belangrijkste vijand is de linkse elite die al vijftig jaar lang de dienst uitmaakt, want 1968 was het jaar waarin het allemaal de verkeerde kant op ging. De 68’ers, dat zijn de deugmensen die vluchtelingen met open armen ontvangen of de cultuurmarxisten die de westerse beschaving willen vernietigen.
Het is een sentiment dat bredere weerklank vindt op de rechterflank, ook in Nederland. Afgelopen augustus organiseerde Forum voor Democratie een zomerschool waar een nieuwe generatie studenten moest worden klaargestoomd om de verderfelijke erfenis van ’68 uit te wissen. ‘Het beleid van de afgelopen decennia – de massale immigratie, de euromunt, de kaalslag in het onderwijs, het multiculturalisme, de schaamte voor onze eigen geschiedenis en de culturele zelfhaat: het valt direct op dit beslissende moment in mei ’68 terug te voeren’, stond in de wervingstekst van de FVD Summer Academy.
Toch konden de deelnemers ook wat leren van de linkse protestbeweging. De ideeën mogen dan verwerpelijk zijn, de tactieken vinden de rechtse uitdagers bewonderenswaardig. De soixante-huitards zouden er namelijk in zijn geslaagd om de cultuuroorlog te winnen, waardoor ze de hele samenleving naar hun hand wisten te zetten. Niet alleen dat, de rebellerende studenten van weleer draaien inmiddels overal aan de knoppen. ‘Ze waren met weinigen – maar omdat ze gedreven en goed georganiseerd waren wisten ze binnen enkele jaren invloedrijke posities te bemachtigen in alle invloedrijke sectoren’, aldus de organisatoren van de zomerschool. Dat kan als voorbeeld dienen voor radicaal-rechts, gelooft ook de Identitaire beweging. ‘We gebruiken dezelfde soort acties als de protestbeweging van 1968’, verklaarde een lid van de Oostenrijkse afdeling in 2016 tegen De Groene Amsterdammer.
Zoals de 68’ers vijftig jaar geleden in verzet kwamen tegen het bekrompen wereldbeeld van hun ouders, zo keert ‘nieuw rechts’ zich tegen de ontwortelde moraal van de babyboomers. De strijd is ditmaal niet tegen sociaal onrecht, maar tegen ‘politieke correctheid’. Waar nieuw links zich hard maakte voor de emancipatie van minderheden, daar komt Generatie Identiteit op voor de tradities en de cultuur van de meerderheid. Probeerden de studenten zich in ’68 los te maken van de kleinburgerlijke autoriteit, deze rechtse jongeren snakken juist naar orde. Wat ze nastreven, zo schreef politicoloog Jan-Werner Müller in The New York Review of Books, is een ‘1968 in reverse’.
Nu is kritiek op de erfenis van ’68 natuurlijk niet iets van de laatste tijd. Kort na de studentenprotesten in Parijs verenigde een groep rechtse Franse intellectuelen zich in de Nouvelle Droite en ook in de Verenigde Staten liet een tegenreactie niet lang op zich wachten. De culture war van de jaren zestig mondde uit in de verkiezing van president Nixon, die de geest van ’68 terug in de fles probeerde te stoppen. In Nederland duurde het langer voordat de conservatieve backlash van de grond kwam, maar sinds Frits Bolkestein begin jaren negentig als eerste de culturele strijd aanwakkerde in de polder is de generatie van ’68 ook hier uitgegroeid tot de grote boeman. Het boek van pvv-ideoloog Martin Bosma, De schijn-elite van de valse munters (2010), leest als één lange aanklacht tegen de soixante-huitards. ‘Nieuw rechts’ is, kortom, een brede intellectuele stroming die teruggaat tot de jaren zestig, waarvoor mei ’68 al vijftig jaar dient als favoriet afzetpunt – al krijgen de afgelopen jaren steeds radicalere fracties de overhand.
In hetzelfde jaar dat de studenten in Parijs hun universiteiten versierden met portretten van Lenin en Che Guevara werd in het zuiden van Frankrijk een denktank opgericht die het rechtse antwoord moest bieden: grece, een ‘onderzoeks- en studiegroep voor Europese beschaving’. Een van de oprichters, tevens de intellectuele gangmaker van de Nouvelle Droite, was de filosoof Alain de Benoist, een belezen aristocraat met meer dan honderd boeken op zijn naam. Met grece wilde hij een rechts alternatief bieden voor jonge radicalen die zowel een hekel hadden aan het liberale kapitalisme als aan het communisme. Daar slaagde hij een tijdlang behoorlijk in. Het instituut wist een bonte verzameling denkers aan zich te binden, waaronder een aantal met uitgesproken fascistische sympathieën, gaf verschillende tijdschriften uit en lanceerde een uitgeverij die onder meer vertalingen van Oswald Spengler publiceerde.
De Benoist hoopte rechts nieuw leven in te blazen met hulp van de Italiaanse filosoof Antonio Gramsci. Pikant, want Gramsci was een marxist wiens boeken werden verslonden door de studenten die het kapitalisme omver wilden werpen. Zij lazen zijn Gevangenisgeschriften (in 1926 werd Gramsci door Mussolini achter de tralies gezet) als een handleiding voor de revolutie, die niet het onvermijdelijke gevolg was van economische wetmatigheden, zoals Marx had beweerd, maar een culturele strijd vergde. Om de maatschappij te veranderen moest volgens Gramsci eerst de ideologische hegemonie worden bevochten. Politiek is meer dan het winnen van verkiezingen, het komt erop aan om de heersende denkbeelden te veranderen. Dat inzicht kon ook van pas komen voor de Nouvelle Droite, geloofde De Benoist.
Zijn belangrijkste missie was het stoppen van de voortschrijdende ‘homogenisering van de wereld’. De Benoist verafschuwde het platte Amerikanisme met een McDonald’s op iedere straathoek en goedkoop entertainment voor de massa, waaraan het oude continent ten prooi dreigde te vallen. Onder het mom van egalitarisme zou links de Europese beschaving naar de knoppen helpen en met haar nadruk op individuele rechten verzwakte ze de organische banden van de gemeenschap. In zijn Manifest voor een Europese Renaissance introduceerde De Benoist de term ‘etnopluralisme’: het idee dat ieder volk het recht heeft om zijn eigenheid te behouden. Dat klinkt tolerant, maar de invulling ervan is een stuk naargeestiger. Voor Europa betekent het dat ‘onze’ identiteit verdedigd moet worden tegen het multiculturalisme. Moslims horen hier niet thuis, dat zouden indringers zijn met waarden die onverenigbaar zijn met de Europese ziel.
Dit soort dubieuze ideeën zijn de reden dat De Benoist, die in Frankrijk al bijna in de vergetelheid was geraakt, nu met name in de Verenigde Staten weer volop in de schijnwerpers staat. ‘The Man Who Gave White Nationalism New Life’, kopte BuzzFeed eind vorig jaar boven een groot interview met hem. Het ‘etnopluralisme’ blijkt een inspirerend concept voor extreem-rechtse nationalisten zoals Richard Spencer, die hardop droomt van een staat waar alleen witte Amerikanen mogen wonen. Net als De Benoist weet hij de aantijging van racisme met een slinks semantisch spel te ontwijken; hij beweert immers niet dat het blanke ras superieur is, hij vindt alleen dat iedere etnische groep zijn eigen land moet hebben.
Ook de Identitaire beweging ziet het etnopluralisme als een aantrekkelijk alternatief voor het vermaledijde multiculturalisme, en gebruikt op haar website terminologie die rechtstreeks is overgenomen van de Nouvelle Droite – al stelt De Benoist zelf weinig op te hebben met deze groeperingen: ‘Zij beschouwen mij misschien als hun spirituele vader, maar ik hen niet als mijn spirituele zonen’, zei hij tegen BuzzFeed.
Het neemt niet weg dat zijn gedachtegoed gretig aftrek vindt onder de hedendaagse vaandeldragers van nieuw rechts, zelfs al hebben ze misschien nog nooit van zijn naam gehoord. Zo is het idee dat Europa terug moet naar zijn wortels onderhand wijdverspreid in conservatieve kringen. Vorig jaar publiceerde een groep conservatieve intellectuelen, waaronder Roger Scruton en Bart Jan Spruyt, een manifest waarin ze het opnemen voor het ‘ware’ Europa. Dat ware Europa is opgebouwd door de Grieken en Romeinen, volwassen geworden onder het christendom, maar wordt nu door een gedesoriënteerde elite naar de afgrond geleid. Die neergang werd, hoe kan het ook anders, zo’n vijftig jaar geleden ingezet. ‘De generatie van ’68 vernielde vooral, maar bouwde niet op. Zij schiep een vacuüm dat nu gevuld wordt door sociale media, goedkoop toerisme en pornografie.’
‘Zal 2018 net zo revolutionair worden als 1968?’ vroeg de Bulgaarse politicoloog Ivan Krastev zich onlangs af op de opiniepagina’s van The New York Times. Er sluimert een hernieuwd revolutionair elan, signaleert hij, ditmaal op de uiterst rechtse vleugel. De grote roerganger van deze protestbeweging heet geen Mao Zedong maar Viktor Orbán, de Hongaarse premier die het liefst alle grenzen dicht gooit om te voorkomen dat Europa ‘ontchristelijkt’. ‘Wij willen niet dat onze eigen kleur, traditie en nationale cultuur gemixt worden met die van anderen. We willen geen divers land zijn’, zei hij begin dit jaar in een toespraak. Het moet de Identitaire beweging als muziek in de oren klinken: dat is wat zij bedoelen als ze op straat leuzen scanderen over de ‘Reconquista’. Ook Geert Wilders sprak zijn bewondering uit voor de koers van de recent herkozen premier: ‘Een bezoek aan Hongarije is een fantastische ervaring voor wie met eigen ogen wil zien hoe Europa er zonder islam uitziet’, schreef hij begin dit jaar in de Volkskrant.
Net als nieuw links is ook nieuw rechts een internationale beweging, die zich in ieder land op een andere manier manifesteert, maar in de kern dezelfde ideologie deelt. ‘Of het nu gaat over N-VA-trollen, Baudet-fans, Defend Europe-activisten, of de alt-right: geen enkel van die initiatieven is verklaarbaar vanuit het nationale perspectief’, schrijft Ico Maly, docent digitale media en politiek aan de Universiteit van Tilburg, in zijn onlangs verschenen boek Nieuw rechts. Er bestaat weliswaar geen formele organisatiestructuur, maar dat maakt de politieke kruisbestuiving er niet minder om. Nieuw rechtse politici zoals Wilders, Orbán en Marine Le Pen sluiten informele allianties en er is een wereldwijd netwerk van sympathisanten die samenkomen op obscure webfora van 4Chan of besloten Facebook-groepen en hun nieuws halen van Breitbart of GeenStijl. Het zijn de virtuele equivalenten van de koffiehuizen: plekken waar een wereldbeeld wordt gevormd en fysieke manifestaties worden voorbereid.
De kern van dat wereldbeeld bestaat uit een kritiek op de radicale Verlichting, stelt Maly. Nieuw rechts heeft weinig op met universele mensenrechten. Ze vernauwt democratie tot de uiting van ‘de stem van het volk’ en vindt traditie en identiteit belangrijkere idealen dan vrijheid en gelijkheid. Hoewel ze zichzelf soms conservatief noemen, is het niet zo dat deze nieuw rechtse denkers, politici en activisten zwelgen in een nostalgisch verlangen naar het verleden; ze willen een nieuwe nationalistische wereldorde opbouwen, waarin niet het individu centraal staat maar de gemeenschap. Een gemeenschap met een homogene cultuur, welteverstaan.
Volgens Maly is ook Geert Wilders een typische anti-Verlichtings-politicus die lak heeft aan de rechtsstaat en een nogal xenofobe definitie hanteert van ‘het volk’. Dat terwijl Wilders zichzelf juist graag profileert als de ware verdediger van de Verlichting, laat socioloog Merijn Oudenampsen zien in zijn proefschrift The Conservative Embrace of Progressive Values. De pvv-leider werpt zich op als degene die homo’s en vrouwen verdedigt tegen een cultuurrelativistisch links dat blind is voor het islamitische gevaar – zo dient die omarming van de progressieve waarden vooral als een stok om moslims mee te slaan. De reden dat rechts deze emancipatoire verworvenheden annexeerde, schrijft Oudenampsen, was dat ze breed gedragen werden in de maatschappij. Anders dan in de Verenigde Staten, waar het debat al sinds de jaren zestig diep gepolariseerd was, heerste in Nederland decennialang een ideologische windstilte. Vrijwel alle bestuurders, van links tot rechts, deelden dezelfde progressieve waarden. Nederland was het tolerante gidsland, waar de vooruitstrevende mentaliteit van de sixties stevig verankerd was. Van een cultuuroorlog was geen sprake.

Dat veranderde begin jaren negentig, toen Frits Bolkestein als eerste een aanval lanceerde op de generatie van ’68. Wat Bolkestein onderscheidde van conservatieve politici voor hem was dat hij brak met de consensuscultuur van de Haagse kaasstolp, waarmee hij volgens Oudenampsen de weg baande voor het radicaal rechtse geluid van Geert Wilders, Pim Fortuyn en Thierry Baudet. Hij was, in gramsciaanse termen, een uitdager van de hegemonie. Als je de uitspraken van Bolkestein nu terugleest, klinken die vrij bedaagd, zeker in vergelijking met de huidige retoriek van de uitdagers op rechts. Waar de vvd-coryfee kritiek leverde op het establishment dat zich zonder slag of stoot zou hebben overgegeven aan soixante-huitards, waardoor Nederland zijn morele kompas was verloren, ontaardde de cultuuroorlog met de opkomst van de lpf en later de pvv en FvD in een regelrechte kruistocht tegen de islam. Tot afgrijzen van Bolkestein, die Wilders vorig jaar in The New York Times vergeleek met de ‘tovenaarsleerling’ die een nieuw geleerde spreuk gebruikt waarvan de gevolgen hem boven het hoofd groeien. Waarbij de vraag natuurlijk is of Bolkestein in die metafoor dan zelf de leraar is.
Dat nieuw rechts steeds grimmiger en extremistischer trekjes krijgt, wordt nergens beter duidelijk dan in de Verenigde Staten. Parallel aan de opkomst van Donald Trump verscheen in de Amerikaanse media een schier eindeloze stroom artikelen over de ‘alt-right’, dat ongrijpbare bondgenootschap van witte nationalisten, rellerige reaguurders en seksueel gefrustreerde mannen. Hun hele strategie bestaat uit provoceren, choqueren en in opstand komen tegen alles wat ook maar riekt naar politieke correctheid, een beetje zoals de grensverleggende, taboe doorbrekende tegendraadsheid van de jaren zestig.
‘Het principeloze idee van counterculture is niet verdwenen, het is alleen de stijl van nieuw rechts geworden’, schrijft de Ierse journalist Angela Nagle in haar boek Kill All Normies. ‘Normies’, dat is alt-right-slang voor de suffe, brave lieden die niets begrijpen van de webcultuur en als makke schapen meehobbelen met de mainstream (de ‘lamestream’). De alt-right daarentegen ziet zichzelf als de brutale uitdager van de gevestigde orde. ‘Alt-right is het nieuwe links’, gelooft Richard Spencer. ‘Wij zijn degenen die het onmogelijke denken. Wij zijn degenen die het ondenkbare denken.’
Wie wil weten hoe de alt-right denkt, kan een kijkje nemen op Breitbart, de website die onder voormalig Trump-strateeg Steve Bannon uitgroeide tot hun online clubhuis. Begin 2016 verscheen daar een artikel met de titel An Establishment Conservative’s Guide to the Alt-Right. De ‘handleiding’, overduidelijk geschreven door sympathisanten, beschrijft de beweging als subversieve internetcultuur, van recalcitrante jongelingen die er plezier in scheppen om de Gutmensch het bloed onder de nagels vandaan te halen. Dat is ook de reden dat links zo’n hekel aan hen heeft. Het zijn etterbakken, maar ze zijn ‘gevaarlijk slim’.
Hun gedachtegoed is echter niet zo onschuldig als het welwillende artikel van Breitbart doet voorkomen: achter hun ironische memes gaat een gevaarlijk wereldbeeld schuil. Richard Spencer, de bedenker van de term alternative right, is geen baldadige provocateur, maar een rechts-extremist die op de nationale televisie pleit voor rassenscheiding. En de denkers die de Breitbart-gids aanwijst als intellectuele inspiratiebronnen, hebben op z’n zachtst gezegd geen onbesmet blazoen. Zo leren ze van Oswald Spengler dat het Westen in verval is, gaan ze te rade bij de Italiaanse fascist Julius Evola en kijken de leiders voor strategisch advies naar de Nouvelle Droit van Alain de Benoist.
Inhoudelijk verschilt alt-right niet zo veel van hun nieuw rechtse bondgenoten, hun belangrijkste bijdrage ligt in de online mobilisatiekracht. ‘Wat de alt-right vernieuwend maakt’, schrijft Ico Maly, ‘is dat ze de nieuw rechtse traditie ent op de antagonistische en grensoverschrijdende libertaire internetcultuur.’ De cultuuroorlog van de 21ste eeuw wordt grotendeels online uitgevochten en de alt-right heeft een webleger dat nergens voor terugdeinst. Ze starten online pestcampagnes tegen feministen, leggen websites van critici plat en verkondigen vol trots dat ze Trump met hun memes in het Witte Huis hebben gekregen. Maar dat hun slagkracht niet beperkt blijft tot de digitale sfeer bleek afgelopen zomer, tijdens de Unite the Right-demonstratie in Charlottesville, waar zwaarbewapende kaalkoppen samen met fakkel dragende jongemannen door de straten marcheerden. ‘You will not replace us’, schreeuwden ze. ‘Jews will not replace us.’
Natuurlijk loopt er geen rechte lijn van Fortuyn naar het racistische getrol van de alt-right, net zo min als het partijprogramma van Forum voor Democratie de idealen van de witte nationalisten weerspiegelt, maar wat hen verenigt is een gemeenschappelijke strijd tegen de generatie van ’68. Ook in dat opzicht is nieuw rechts een spiegelbeeld van de linkse protestbeweging van vijftig jaar geleden, die evengoed een samenraapsel was van losse groeperingen, die het lang niet overal over eens waren. Anarchisten, trotskisten, feministen, milieu- en homoactivisten, allemaal droomden ze van een andere utopie. Maar er was onderlinge solidariteit, omdat ze dezelfde schuldige aanwezen: de kapitalistische bourgeoisie.
Zo gaat het vandaag ook bij nieuw rechts. Hun precieze standpunten lopen uiteen, ze zijn niet allemaal even extremistisch en geven een eigen invulling aan identiteit, maar ze delen wel een gemeenschappelijke vijand: de babyboomers van ’68. Ze zien zichzelf als een voorhoede in een culturele strijd en hopen de tegenstander met zijn eigen wapens te verslaan. Precies zoals De Benoist destijds voor ogen had. ‘Wat we vandaag horen uit de monden van Jong N-VA’ers, alt-right-trollen, Pegida en activisten van Génération Identitaire valt te begrijpen in de context van het nieuw rechtse intellectuele klimaat dat in de nasleep van mei ’68 opgang maakte’, schrijft Maly.
Als zij praten over ‘mei 68’ gaat het niet over die maand in Parijs waarin opstandige studenten even mochten dromen van een andere, betere wereld, nee, het gaat over de teloorgang van de westerse beschaving, de ‘weg-met-ons-mentaliteit’, cultuurrelativisme, moslims, milieugekkies en policor. Nu heeft de culturele revolutie van de sixties, waarvan mei ’68 de verzinnebeelding is, ongetwijfeld sporen achtergelaten in de opvoeding, het onderwijs, de moraal, de politiek en de maatschappij in het algemeen, maar in het verhaal van nieuw rechts verwordt deze rommelige protestbeweging tot een ondergrondse coup die hele generaties wist te hersenspoelen en cultuurmarxisten voortbracht die tot vandaag achter de schermen aan de touwtjes trekken. Het is een groteske karikatuur die in de eerste plaats een strategisch doel dient. Dit opgeklopte vijandbeeld is de maïzena voor een ongure coalitie van rechtse stromingen. ‘Een aanvullend voordeel van de geest van 1968’, schrijft Merijn Oudenampsen, ‘is dat die niet terug kan praten of vechten, omdat hij al lang verdwenen is.’
Want de huidige tijdgeest wordt misschien wel sterker bepaald door de nieuw rechtse backlash dan door de culturele revolutie waartegen ze zich afzet. ‘The great moving right show’, noemde socioloog Stuart Hall het al in 1979. Die show is de laatste jaren alleen maar verder gegaan. In het Witte Huis zetelt een president die immigranten ziet als verkrachters en moslims de toegang tot het land wil ontzeggen. De dingen die zogenaamd ‘niet gezegd mogen worden’ staan op de voorpagina’s van de grootste dagbladen. Islamofobe retoriek, die twintig jaar geleden totaal ondenkbaar zou zijn, lijkt nu vaste prik in iedere verkiezingscampagne. Zelfs politici van sociaal-democratische signatuur durven de multiculturele samenleving niet meer te verdedigen, als de dood dat ze zijn om te worden bestempeld als naïeve wegkijkers. Als er nu een politieke consensus heerst in Nederland, dan heeft die weinig meer te maken met de idealen waarvoor de studenten in Parijs op de barricaden klommen.
Ondertussen kijken de linkse erfgenamen van ’68 vertwijfeld toe hoe nieuw rechts het maatschappelijke debat stukje bij beetje verder naar rechts weet te trekken. Het is alsof zij Gramsci beter hebben bestudeerd dan zijn progressieve geestverwanten. Terwijl de pvda volhoudt dat haar electorale afstraffing komt doordat ze haar bestuurlijke verdiensten niet goed genoeg heeft uitgelegd aan de kiezer begrijpt nieuw rechts dat politiek meer is dan zetels winnen om een kabinet te vormen: in Nederland heeft de pvv een grotere stempel gedrukt op het politieke klimaat dan welke regeringspartij ook.
‘Als je de maatschappij wil veranderen moet je een lange mars maken door de instituties’, zei Thierry Baudet vorig jaar in een interview met HP/de Tijd. Hij had zijn woorden zorgvuldig gekozen: het is exact dezelfde slogan waarmee de socialistische studentenleider Rudi Dutschke, geïnspireerd door Gramsci, de strategie voor de revolutie van ’68 beschreef.