Het orthodoxe jodendom betekende in mijn jongensjaren vooral beperking van individuele vrijheid. Sportbeoefening was taboe, verenigingsleven evenzeer; vriendschappelijke omgang met meisjes van mijn leeftijd onvoorstelbaar; bioscoopbezoek mocht niet. De rustdag, de Sjabbath, was een beproeving. Geen enkele werkzaamheid mocht worden verricht. Alleen met sjoelbezoek en lezen in de thora mocht de rustdag worden gevuld.
Reeds toen ik tien of elf jaar was, moest ik traktaten uit de talmoed over rechts- en gedragsregels inzake huwelijk en scheiding in het hoofd stampen, waarvan ik de betekenis hoegenaamd niet begreep, en ook niet kon begrijpen. Het ging bijvoorbeeld over de relatie tussen man en vrouw in omstandigheden van ‘reinheid’ en ‘onreinheid’… Ik vroeg mijn leraar wat dat betekende. In plaats van enige verklaring te krijgen, werd ik afgesnauwd als een brutale jongen die niet accepteerde wat hem werd geleerd.
Hoe langer hoe meer probeerde ik mij los te maken uit wat ik voelde als een religieus keurslijf. Als gymnasiast reeds zocht ik mijn eigen weg. En later, in mijn studententijd, zette zich die ontwikkeling voort in de richting van een versterkt engagement voor de idealen van vrijheid en rechtvaardigheid en tegen onrecht en onderdrukking.
Door de schrijnende diepe wonden die het barbaarse Hitler-regime gedurende de Tweede Wereldoorlog in het joodse volk heeft geslagen, zijn wij als nabestaanden van de zes miljoen vermoorde joodse slachtoffers tot levenslang leed veroordeeld. Uit de as van de crematoria in de nazi-kampen verrees het aandenken in liefde en verering aan onze martelaren en helden, aan de vaders en moeders, de zusters en broeders, de grootvaders en grootmoeders, de ooms en tantes, de zonen en dochters.
De oorlog heeft mijn levenshouding gewijzigd, speciaal ook ten aanzien van de beleving van mijn joodse identiteit. Ik voel vooral vriendschap voor mensen die iets begrijpen van mijn ervaringen uit de tijd van onderduik, vlucht, arrestatie en vervolging. Met Israel als joodse staat voel ik mij in sterke mate verbonden.
Mijn godsdienstige opvattingen zijn alleen nog maar radicaler afwijzend geworden. Wat is dat voor een God die ergens in de hemelen troont en toelaat dat anderhalf miljoen onschuldige joodse kinderen onbarmhartig worden vermoord? De talloze vrome joden die met de geloofsbekentenis van het ‘Sjema Israel’ op de lippen naar de gaskamers gingen, hoopten tevergeefs op het wonder van hun redding. Als er een God zou hebben bestaan met de macht die men hem toedenkt, zou Hij als oorlogsmisdadiger aangeklaagd en veroordeeld moeten worden. Indien er ooit zoiets als een God zou hebben bestaan, dan is Hij in Auschwitz in rook opgegaan.
Wanneer ik terugdenk aan mijn jeugd, aan mijn ouders en aan wat joods-zijn voor hen betekende, wil ik iets aan dat joodse leven doen als een soort liefdesbetuiging aan mijn dierbaren. Het is voor mij een stukje sentiment om in de sjoel naar de wereld van mijn ouders terug te keren. Omdat ik weet hoe prachtig ze het zouden vinden als ze wisten dat ik dat deed. Maar nee, een rabbijn ben ik niet geworden, de preek in de hoofdsynagoge is voor anderen bestemd.