Iedere beginnende filosoof moet bij Aristoteles even slikken wanneer hij die laatste hoort zeggen dat elk verschijnsel maar liefst vier oorzaken heeft. Wij kennen er maar één. Hamer slaat op spijker, spijker verdwijnt in de muur. Het eerste is de oorzaak van het tweede: de slag van de hamer brengt het ophangen van het schilderij weer een stukje dichterbij.
Een theorie die het met één oorzaak afkan is beter dan die welke er vier voor nodig heeft en daarom geldt ons wetenschappelijke wereldbeeld als verlichter dan dat van Aristoteles. Alleen al daarom verdient hij het weg te zinken in de nacht van de wetenschappelijke oergeschiedenis, zoals zovele obscure denkers mét hem.
Dat het zo simpel niet ligt, illustreert het essaybundeltje Bloed vlees & botten dat ter gelegenheid van de maand van de filosofie (thema: Het beest in de mens) door de Historische Uitgeverij is uitgebracht. Het beest in Aristoteles, luidt de ondertitel en dat moet niet al te letterlijk worden genomen. De bijdragen erin draaien rond het dier in het werk van Aristoteles, wiens ‘biologische beginselverklaring’ in zijn boek Over dieren nog altijd behartigenswaardig is.
Aristoteles is immers niet uit op het spectaculaire in de biologie, waar de National Geographic of David Attenborough zich bij voorkeur op richten. ‘Ook bij dieren die voor de waarneming niet aantrekkelijk zijn, schenkt de natuur die ze vervaardigd heeft bij het bestuderen ontzaglijk veel genot aan wie in staat is hun oorzaken te onderkennen en een filosofische aanlegt heeft’, schrijft hij. En voor ‘filosofisch’ zouden we gerust ‘wetenschappelijk’ mogen lezen – als die ‘oorzaken’ (in het meervoud) er niet zo hinderlijk tussendoor kwamen.
Toch nog een restje obscurantisme? In werkelijkheid bedoelt Aristoteles met ‘oorzaak’ iets wat wij eerder ‘voorwaarde’ zouden noemen. Welke ingrediënten heb je nodig opdat een bepaald verschijnsel zich voordoet? Natuurlijk de actie die het effect bewerkt (tik met de hamer). Maar ook de hamer en spijker zelf: de materiële voorwaarden van ijzer en hout. En een bepaalde vormgeving ervan: met een beslagklopper (ook een stuk ijzer aan een houten steel) krijgt je geen spijker in de muur.
Over die vorm gaat de bijdrage van Tijs Goldschmidt aan deze bundel. De morfologie van een dier bepaalt wat hij kan en wordt op zijn beurt bepaald door de evolutie, zo stelt hij vast. En daar gaan de oorzaken plotseling wringen. Want de slurf van de olifant is er om de grijpfunctie van de voorpoten te vervangen: een ‘neushand’, aldus Goldschmidt. En die poten zijn zo zwaar en log omdat ze het gewicht van het hele beest te dragen hebben.
En zo komt plots alsnog de vierde oorzaak van Aristoteles naar voren. Al dat ‘om te’ wijst op een doel, en juist in dat soort verklaringen grossiert de biologie. Het hart is er om het bloed rond te pompen, het oog om te zien. Maar in de wetenschap is dat een rare uitwas. Als sinds eeuwen erkent zij alleen de werkoorzaak van de slaande hamer en niet de doeloorzaak van het opgehangen schilderij – ook al hebben we die er om wille van de psychologie boven wel even ingesmokkeld.
Heel het opnieuw opgelaaide debat rond de evolutietheorie komt uiteindelijk dus neer op een reductie van doel- naar werkoorzaken. Alleen die laatste mogen in de evolutiebiologie een rol spelen, maar in de verklaringen van de rest van de biologie komen die eerste direct weer om de hoek kijken. Net als Aristoteles ontwaart zij in haar object een intelligent design – ‘zij het’ (zo schrijft Aristoteles-kenner Keimpe Algra in zijn inleiding) ‘een design zonder designer’.
Het probleem van het evolutiedebat trekt dus dwars door de biologie zelf heen en daarom is dit design-idee op wetenschappelijke (en dus niet theologische) gronden zo interessant. De biologie kan er niet buiten en wijzelf kunnen dat ook niet, stelt Douwe Draaisma in zijn slotbijdrage vast. De Gestalt-psychologie ontdekte dat we altijd méér waarnemen dan we feitelijk doen. Als we naar iemand luisteren, horen we de hele zin die hij zegt, ook al werd een deel daarvan door lawaai overstemd. We zien het patroon zoals het zou moeten zijn en voor ons betekenis heeft.
Geldt dat ook voor de evolutie? Waarschijnlijk dwingt de wetenschap zich ook daarbij tot een verklaringsmodel waar het bewustzijn niet goed mee overweg kan. Het wil doelen zien en niet alleen betekenisloos, hamerend toeval. Onwillekeurig wil het weten waar dat laatste goed voor is en het rust niet tot het eindelijk een schilderij ziet hangen. Het kan vermoedelijk niet anders. Het beste woord voor zo’n Gestalt is design.