
In het midden van de kamer staat een zware, ouderwetse houtkachel. Aan de houten balken hangen geweien en de bank is bedekt met een mottig schapenvel. De man tegenover me is kalend, met een brilletje zonder rand en een Alaska-shirt. Zijn cowboyhoed hangt aan de kapstok, naast een vrolijke confederatievlag. Het geheel zou zo een scène uit een Amerikaanse film kunnen zijn, maar Andreas en Anita wonen op het Oost-Duitse platteland.
Andreas is een zelfverklaarde cowboy. Hij en zijn vrouw Anita wonen op hun boerderijtje in Brandenburg en zijn deel van de Oost-Duitse countryscene. Ze zijn lid van een plaatselijke club, doen wekelijks aan linedance en bezoeken ’s zomers countryfestivals en -concerten. Hun jaarlijkse hoogtepunt is het bezoek aan het Beierse Pullman City, een vakantiepark en ‘living Western town’, waar ze zich dagen achtereen verkleden en bizonshows bezoeken. Langs de trap van hun huis hangt een uitgebreide fotogalerij waar het stel door de jaren heen te zien is voor de klapdeuren van de Pullman-saloon.
Anita en Andreas zijn niet de enige Oost-Duitsers die verliefd zijn op het Amerika van de negentiende eeuw. In de voormalige DDR zijn er talloze countryclubs, linedance-evenementen en concerten. De organisaties houden zich vooral bezig met het ‘Wilde Westen,’ maar ook de confederatievlag is vaak prominent aanwezig; een symbool dat niet hoort bij de ‘cowboys en indianen’ maar bij de Zuidelijke staten die tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog de slavernij verdedigden.
De vlag is uiterst controversieel. Vooral sinds in 2015 in een zwarte kerk in Charleston negen mensen werden doodgeschoten in naam van witte suprematie, is het debat over de racistische symbolen en monumenten in het Amerikaanse Zuiden hoog opgelaaid. De schutter van de Charleston-aanslag was op verschillende foto’s te zien met de confederatievlag en riep met zijn terreurdaad opnieuw de vraag op of deze symbolen vanwege hun racistische connotaties niet simpelweg verboden moeten worden. Ook de Black Lives Matter-beweging zet zich in voor het verwijderen van symbolen van de Confederatie. In Duitsland wordt de vlag meestal kritisch besproken in context van extreem-rechtse bewegingen zoals Pegida.
Maar dat is niet wat deze vlag betekent voor Andreas en Anita. Voor hen hoort de rode vlag met het blauwe kruis en de witte sterretjes bij een andere, Oost-Duitse geschiedenis. Hoewel ook op andere plekken (waaronder voormalig West-Duitsland) cowboy- en indianenfans bestaan, heeft American country in het oude Osten een verleden dat niet alleen de fascinatie met de Amerikaanse frontier, maar ook het gebruik van de confederatievlag verklaart. Het is een geschiedenis die uitnodigt om opnieuw te overwegen hoe we kijken naar het belang van context en kader, ook als het gaat om problematische, gepolitiseerde symbolen.
Eind negentiende eeuw ontketende de Duitse schrijver Karl May de Wilde Westen-gekte in Duitsland. Hoewel May zelf nog nooit in de Verenigde Staten was geweest, schreef hij meer dan dertig boeken over de avonturen van ‘Winnetou, het grote opperhoofd van de Apachen’, en zijn bloedbroeder Old Shatterhand. De boeken behoren tot de bestverkochte ooit in Duitsland en kleurden de jeugd van bijna een eeuw aan Duitse kinderen.
De aantrekkingskracht van het Wilde Westen wordt vaak toegeschreven aan het contrast tussen de harde werkelijkheid van het industrialiserende Duitsland en de vrijheid van de stoere, mannelijke cowboys en ‘indianen’ in Mays boeken. De geschiedenis van de Amerikaanse frontier was echt, maar dit was een gefictionaliseerde versie voor hen voor wie de beloftes van de Nieuwe Wereld enkel een fantasie waren. May was de kroonprins van een breder literair en cultureel moment, en op basis van zijn fictieve verhaal ontstond in de Duitse verbeelding het Wilde Westen als een denkbeeldige plek, open voor interpretatie.
De kracht van dit verhaal ontsnapte ook niet aan de aandacht van politieke regimes, en de verschillende interpretaties van het Wilde Westen vormen een uitstekende lens om de geschiedenis van de twintigste eeuw in Duitsland te volgen. In zijn boek Kindred by Choice: Germans and American Indians Since 1800 beschrijft H. Glenn Penny hoe de mythische wereld van mannelijkheid en verovering nieuw leven werd ingeblazen in de jaren dertig (na de jaren twintig, waarin er meer interesse was voor de nieuwe Amerikaanse steden). Voor de nationaal-socialisten was hun waardering voor de inheemse Amerikanen zelfs zo groot dat de mensen van de Sioux-stam officieel als Arisch golden.
Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef de Duitse fantasie over het Wilde Westen relevant. Naast literatuur begon ook cinema een centrale rol te spelen in de culturele industrie, en de tweedeling tussen Oost- en West-Duitsland wordt weerspiegeld in de westerns die aan beide kanten van de muur werden geproduceerd. Waar de West-Duitsers al snel de lijn van Hollywood volgden, met de cowboy in de heldhaftige hoofdrol, werd in het Oosten deze logica binnenstebuiten gekeerd.
De DDR omarmde de figuur van de inheemse Amerikaan, en in de jaren zestig en zeventig werd een volledige filmindustrie opgebouwd rond het idee van de ‘indiaan’ als socialistische broeder. In dit verhaal waren de inheemse Amerikanen, net als de Oost-Duitsers, sterk en veerkrachtig ondanks de dreiging van westerse imperialisten. De films, vaak met de Servische Gojko Mitić in de rol van opperhoofd, werden razend populair en in Duitsland is het ‘indianisme’ tot op vandaag in trek als hobby, ondanks recente kritiek over culturele toe-eigening.
Waarom besloten sommige Oost-Duitsers dan juist om cowboys te worden? Voor Andreas was het een combinatie van factoren. Zo hield hij altijd al van countrymuziek, en hij voelt een historische connectie met de cowboys, die binnen zijn ‘culturele cirkel’ zitten. Het landelijke leven van veehouderij staat ook dicht bij zijn eigen persoonlijke geschiedenis. Toen hij jong was werkte hij ook op de velden. ‘Ondanks dat we ze vingen op bromfietsen en zonder lasso, vingen we wel koeien.’ Maar zijn keuze voor de cowboys was vooral een daad van verzet tegen de staat. ‘Wat doen mensen graag? Dat wat hun verboden is.’
Country als teken van verzet. Tegen de Oost-Duitse staat, maar net zo goed tegen de macht van het Westen na 1989. Voor Andreas en Anita kunnen de jaren negentig in Duitsland alleen maar worden uitgelegd in termen van economisch imperialisme: ‘De bedrijven die bleven waren plotseling onder leiding van het Westen; de wetten, geld, gezondheidszorg, onderwijs, het bankwezen, het verkeer, alles.’ Andreas benadrukt dat als hij het westerse systeem gewild had, hij wel weggegaan was. ‘Ook als de DDR niet deugde, met onderdrukking en de Stasi; dit is niet wat we wilden.’
De hereniging was voor hen een teleurstelling geworden, en om die verschuiving te verwerken werd een nieuwe laag toegevoegd aan het Amerikaanse referentiekader: de Confederatie. Geen enkele andere historische parallel legt voor Andreas zo goed uit wat er na 1989 gebeurd is als de ‘Lost Cause’. De legende van de Lost Cause, de Verloren Zaak van de Confederatie, stelt dat de Zuidelijke staten van Amerika hun onafhankelijkheid opeisten, niet ter verdediging van de slavernij maar om zich te beschermen tegen de agressie van het industrialiserende Noorden dat het Zuiden wilde inlijven om zijn grondstoffen en als afzetmarkt. Het was een versie van de Amerikaanse Burgeroorlog die met terugwerkende kracht het militaire verlies van de Confederatie moest omzetten in een morele overwinning.
Die logica sloeg ook aan bij de Oost-Duitse cowboys. ‘Eerst waren het [in de VS] twee verschillende werelden, toen kwam het geïndustrialiseerde Noorden tegenover het ‘agro-Zuiden’ te staan. Het was hier hetzelfde tussen Oost en West – we hebben het zelf meegemaakt.’ Om betekenis te geven aan hun eigen ervaringen zochten deze countryfans naar een passend verhaal. De vrijheid en onafhankelijkheid van de eerste cowboys en pioniers werd zo verenigd met de paradoxale trots van de Confederatie. Een geopolitieke, historische cocktail met als resultaat het trotse gebruik van de confederatievlag door cowboys in Brandenburg. Een manier om uit te drukken wat het voor hen betekent om vandaag Oost-Duitser te zijn.
Ook in deze context behoudt de confederatievlag zijn racistische oorsprong. De Lost Cause is per slot van rekening ook door de Klu Klux Klan gebruikt om hun legitimiteit te verdedigen. Maar de kritiek van de Oost-Duitse cowboys is in eerste instantie tegen het kapitalisme gericht. Ze kunnen zich identificeren zich met het slavenhoudende Zuiden omdat volgens hun logica de uitbuiting van het kapitalistisch systeem de rassendiscriminatie binnen dat systeem overschrijdt. In Andreas’ woorden: ‘De Amerikaanse Burgeroorlog heeft veel veranderd, maar niet de bevrijding van zwarte mensen. Of je ze nu slaven noemt of zwarte loonwerkers, ik denk dat er heel weinig is veranderd. Of het nu gaat over slavernij of kolonialisme – kolonialisme is voorbij, maar neo-kolonialisme is nog steeds aanwezig.’ Wat Anita en Andreas bovenal afkeuren is de, in hun ogen, valse belofte van vrijheid na de Amerikaanse Burgeroorlog en na de Val van de Muur.
Dit idee van een valse belofte in post-communistische landen wordt ook uitgebreid besproken in het het recente boek van Ivan Krastev en Stephen Holmes, dat werd vertaald als Falend licht: Hoe het Westen de Koude Oorlog won maar de vrede verloor. Hierin betogen de twee politicologen dat we, na het einde van de geschiedenis in 1989 nu aanbeland zijn in ‘the age of imitation,’ een tijd waarin de voorbeeldrol van het Westen niet langer vanzelfsprekend is. Overal ter wereld, stellen Krastev en Holmes, verschuift het idee van wie wie imiteert, en op welke wijze. In Oost-Europa is de opkomst van ‘illiberale’ en populistische politiek een uiting van wrok jegens het Westen dat na 1989 zijn eigen ideologie oplegde aan Oost-Europa. Het is een psychologische uitleg voor politieke leiders zoals Viktor Orbán, die claimen dat het Westen de weg is kwijtgeraakt en dat het tijd is om de blik te richten op het eigen ‘traditionele’ en ‘christelijke’ Europa.
Je zou kunnen stellen dat de Oost-Duitse cowboys hun eigen variatie hebben op deze politieke verschuiving zoals Krastev en Holmes die beschrijven. Ook de cowboys verwerpen de manier waarop de hereniging van Duitsland is verlopen, een proces dat ze als imperialistisch ervaren hebben. Maar in plaats van zich op een ander, oostelijk Europa te richten, baseren Andreas en Anita zich op een fictief, westers verleden: de erfenis van Karl May en de landelijke samenleving van het Amerikaanse Zuiden als een nieuw politiek kader. Daarin slaat de imitatie niet alleen op de inhoud, maar ook op de vorm: de countryscene uit zich grotendeels in re-enactment en spel.
De speelsheid van de cowboys is heel letterlijk. Zoals Anita opmerkte: ‘Je vertolkt een rol. Als je naar een countryfestival gaat, dan speel je een rol.’ De Oost-Duitse countryliefhebbers verkleden zich, oefenen hun choreografie, bouwen saloons zoals je een decor zou bouwen. Ambacht en non-commercialiteit staan hoog in het vaandel.
Het lijkt precies die speelsheid die ook ruimte biedt aan een verhaal dat vol paradoxen zit. Andreas en Anita voelen zich gepasseerd in het huidige Duitse systeem, ze dichten zichzelf de rol van onderdrukte toe, maar tegelijkertijd plaatst hun identificatie met de cowboy aan de Amerikaanse frontier hen ook in de rol van onderdrukker. De westwaartse expansie van de pioniers betekende ook de gewelddadige verdringing van inheemse Amerikanen. Ook binnen de context van de Lost Cause, het verhaal toegevoegd na 1989 om de ervaring van de hereniging uit te drukken, wordt morele trots gevonden in een militair verlies. De rolverdeling van winnaar en verliezer, onderdrukker en onderdrukte, zijn fundamenteel met elkaar verknoopt. In die zin is de speelsheid van de countryscene misschien wel een redmiddel voor een verhaal vol historische ambiguïteit. Het is binnen hun spel dat de cowboys een alternatieve logica vinden die aan post-1989 betekenis geeft. Door het verkleden en naspelen wordt de geschiedenis gedepolitiseerd op een manier die Anita en Andreas vervolgens de ruimte geeft om zich wel degelijk politiek te uiten. Het spel zelf wordt een manier van politiek bedrijven.
Dit is een andere lens om de vreemde ambiguïteit van deze hedendaagse Oost-Duitse cowboys te begrijpen. Behalve het resultaat van meer dan een eeuw aan country in Duitsland, ontstaat hier ook een beeld van de countryscene als een manier om te worstelen met de wereld van na 1989. Heel veel mensen zoals Anita en Andreas zijn er niet, en de jeugd is steeds minder geïnteresseerd in de ‘ambachtelijke, authentieke scene.’ Maar ondanks die marginaliteit vormen de gebruiken en interpretaties wel een andere manier om historische ontwikkelingen te verwerken. Is de countryscene in Brandenburg een uiting van een verlangen naar een nieuwe, speelsere verhouding tussen geschiedenis en maatschappij?
Daarbij, als de confederatievlag gezien kan worden als een prop voor het spel van deze cowboys, als het resultaat van meer dan een eeuw aan (Oost-)Duitse geschiedenis, betekent dit dat de vlag in de Oost-Duitse context zodanig is losgekoppeld van de Amerikaanse geschiedenis dat het geen racistisch symbool meer is? Kunnen een lokale context en invalshoek echt tegenwicht bieden aan de immens zware, bredere geschiedenis van dit symbool?
Een week na het interview zijn Andreas en Anita bij het Internationale Country Festival in Berlijn. Hier ruikt het naar bier en bratwurst en stappen vrolijke oude mensen heen en weer op hun hooggehakte laarzen. Vrouwen laten plaktatoeages zetten van cactussen, cowboyhoeden en Johnny Cash. Naast het podium danst een koppel op de bluegrassmuziek. De man houdt zijn vrouw teder vast, hij draagt een overhemd volledig bedrukt met de confederatievlag. Niemand kijkt er van op.