Het gangbare verhaal luidt ongeveer zo: vrouwen worden dubbel belast. Ze moeten betaald werk en huishouden combineren. Maar dat blijkt in elk geval niet uit de cijfers. Tel alle uren op die we wekelijks in touw zijn – baan, kinderen, schoonmaken – en vrouwen lijken niet drukker dan mannen. Er moet iets anders aan de hand zijn. Iets wat je pas ziet als je, zoals het scp gedaan heeft, verder kijkt dan het gebruikelijke tijdsbestedingsonderzoek.

Mannen, concluderen de onderzoekers, trekken ’s ochtends moeiteloos de deur achter zich dicht. Ze ‘zetten de knop om’, en denken niet meer aan thuis. Vrouwen wel. Zij blijven zich verantwoordelijk voelen voor het huishouden en de kinderen. Oók in hun vrije tijd. Emotion work heet dat. Het massale deeltijdwerken in Nederland is zo bezien geen luxe-keuze, maar een verdedigingsmechanisme: ‘Als vrouwen net als mannen voltijds of bijna voltijds zouden werken, dan zouden ze veel meer tijdsdruk ervaren. Door dat niet te doen, komen ze min of meer gelijk uit.’
Het toont weer eens dat tijd niet begrepen kan worden als een droge optelsom van uren en minuten. Het feit dat we ‘tijd’ gelijkstellen aan ‘de klok’ is dan ook een recent, en allerminst onomstreden gegeven. In haar eind vorig jaar verschenen The Global Transformation of Time vertelt Vanessa Ogle, verbonden aan de universiteit van Pennsylvania, deze geschiedenis. Ze beschrijft hoe onze moderne, gestandaardiseerde tijdmeting zich over de aardbol verbreid heeft.
Ogle begint haar boek met een beroemde rede die Helmuth von Moltke gaf voor de Duitse Rijksdag in 1891. Daar bepleitte hij de komst van één Duitse, nationale tijd. De militaire strateeg, architect van de Duitse Blitzkrieg, had hier zijn geheel eigen redenen voor. Als geen ander wist hij dat in een moderne oorlog snelle spoorverbindingen en uitgekiende tijdschema’s cruciaal waren. Door vast te houden aan de op dat moment nog geldende vijf verschillende tijden in Duitsland kwam de bevoorrading in gevaar. Het verloop van de Eerste Wereldoorlog, enkele decennia later, bewees zijn gelijk.
Langzaam maar zeker maakten de vele lokale tijden plaats voor het mondiale Greenwich-systeem met zijn tijdzones. Ook veel kalenders werden gelijkgetrokken. Dat verliep niet zonder slag of stoot. Tijd was (en is) politiek, laat Ogle zien. Een van de grote pluspunten van haar boek is dat ze zich hierbij niet beperkt tot Europa en Amerika. Zelf gebruikt ze de term niet, maar er was eind negentiende eeuw wel degelijk zoiets als ‘chrono-imperialisme’. De westerse mogendheden drongen hun tijdsysteem op aan de rest van de wereld. Soms leidde dat tot verzet. Zoals in Bombay, waar tientallen jaren lang een heuse ‘battle of clocks’ woedde tegen de Britse kolonisator. Inclusief stakingen, massale demonstraties en de vernieling van klokken.
Hoe interessant zulke feiten ook zijn, echt spannende, nieuwe inzichten levert het niet op. Ogle toont opnieuw aan dat onze kloktijd geen objectief gegeven is, maar een omstreden sociale en politieke constructie. Helaas gaat ze niet in op, bijvoorbeeld, de enorme veranderingen in de tijdservaring die in deze periode van uitbreidend treinverkeer, stoomschepen en telefonie plaatsvonden, zoals Stephen Kern wel deed in zijn fraaie The Culture of Time and Space uit 2003.
Als lezer houd je er een onbevredigd gevoel aan over. Is dit nou alles wat er te zeggen valt over de tijd? Absoluut niet, stelt Rüdiger Safranski in zijn nu ook in het Nederlands vertaalde boek hierover. ‘Als de tijd alleen was wat uurwerken meten, was je met het antwoord op de vraag naar de tijd snel klaar’, merkt de Duitser op in het voorwoord van Tijd. Zelf kiest hij voor een bredere aanpak. Het resultaat is bij vlagen indrukwekkend. Zalvend of kitscherig wordt het nooit – een mankement waar filosofische boeken over tijd al snel mee kampen. In de vele aan Schiller, Schopenhauer, Nietzsche en andere denkers ontleende citaten klinkt de enorme eruditie door die Safranski heeft opgebouwd met zijn intellectuele biografieën.
De eerste hoofdstukken bruisen van de energie. Safranski begint met de verveling, dat ‘verlammende rendez-vous met het pure verstrijken van de tijd’. Die keuze ligt voor de hand, want het is in deze toestand dat mensen het dichtst naderen tot een ervaring van wat dat is, die tijd. In het dagelijkse leven eisen andere activiteiten en gedachten onze aandacht op. Wie met een forse griep in bed ligt en zich intens verveelt, kan daarentegen een glimp van de tijd zelf opvangen.
De verveling biedt nog een kans, meent Safranski in navolging van Heidegger. Juist in die belabberde toestand dient zich de mogelijkheid aan van een nieuw begin. Denk weer aan een lang ziekbed. ‘Wie terugkomt uit de woestenij van de verveling krijgt de kans op werkelijke verandering; het eigen zelf en de dingen dienen zich met een sterkere intensiteit aan, ze verschijnen als het ware “zijnder”.’ In deze tijd van het beginnen, waarin alles nog open is, ligt de sleutel tot onze vrijheid. Tot verandering. Als mensen kunnen we handelen en onze koers verleggen.
Maar wat is nou die tijd? Eigenlijk, zo kun je concluderen na lezing van dit boek, is de tijd zelf niets. Het zijn namelijk altijd gebeurtenissen die ons tijdsbesef sturen, al was het maar het tikken van een klok. Safranski legt dit uit aan de hand van de Duitse filosoof Leibniz. Die beschouwde tijd en ruimte niet als absolute grootheden. ‘Waar geen voorwerpen waren, was er ook geen ruimte, en waar geen gebeurtenissen waren, was er ook geen tijd.’ Vergeet de klok dus maar. Het enige wat die doet, is aan de hand van een regelmatig gebeuren (een slingerbeweging, of atoomfluctuatie) minder regelmatige gebeurtenissen ‘meten’. Met échte tijd heeft dat weinig te maken.
Als tijd het product is van de gebeurtenissen om ons heen helpt dat ook onze huidige klachten over drukte beter te begrijpen. Anders dan vaak gesuggereerd wordt, kan de tijd zelf namelijk niet sneller gaan. Het is wel mogelijk dat de gebeurtenissen elkaar in hoger tempo opvolgen. Dat is dan ook precies wat er in de afgelopen eeuwen is gebeurd.
Toen de spoorwegen opkwamen, werd in Rusland de academie voor wetenschap verzocht om te onderzoeken of het menselijk lichaam dit wel aan kon. De nieuwe treinen haalden immers snelheden van veertig kilometer per uur. Achteraf viel het natuurlijk reuze mee. Maar niet overtrokken was de vrees dat gebeurtenissen elkaar steeds sneller opvolgden. Daar komt nog de ‘gelijktijdigheid’ bij, die onze belevenissen vermenigvuldigt. Het gevolg? Safranski citeert zijn geliefde Goethe: de moderne mens raakt ‘in een permanent geagiteerde toestand, consumeert gretig het trommelvuur van sensaties en wordt latent hysterisch en paniekerig.’
Gevraagd naar hoe hij zelf dit probleem te lijf gaat, vertelde Safranski vorig jaar in een interview met dit blad dat hij zich oefent in concentratie. ‘Persoonlijk leer ik elke ochtend een half uur een gedicht uit mijn hoofd.’ In zijn boek houdt hij ook andere opties open. Zo roemt hij het ‘spel met de tijd’ zoals dat bijvoorbeeld in de literatuur plaatsvindt. Schrijvers kunnen de tijd verdichten en vertragen, ze maken sprongen, desnoods over de dood van hun personages heen. Zo kunnen we ons even ontworstelen aan de tijd, ‘alsof we hem de baas zijn’.
Zelfdiscipline is een ander middel om je tijdssoevereiniteit te bewaren. Maar uiteindelijk is er meer nodig, geeft Safranski toe. Hij pleit, zonder dit verder in te vullen, voor een ‘nieuwe tijdspolitiek’. Die moet ons beschermen tegen het voortdurende prikkelbombardement, de versnelling van de gebeurtenissen en de gelijktijdigheid.
Het doet denken aan de scp-studie. Zijn de gevaren waarvoor Safranski waarschuwt voor veel vrouwen niet al lang dagelijkse praktijk? Zo bezien is onze tijd aan het feminiseren. En nee, dat is in dit geval nu eens géén goed nieuws.
Beeld: Anders dan vaak gesuggereerd wordt, kan de tijd zelf niet sneller gaan (Max Pinckers / MAGNUM PHOTOS)