We bereiden ons erop voor dat de komende vier jaar in Irak nog wel honderdduizend Amerikaanse soldaten nodig zullen zijn, zei generaal Peter Schoomaker. Zeker was dat niet, maar je moest altijd rekening houden met het zwarte scenario. Zijn minister Rumsfeld, die meer geneigd is de wereld van de zonnige kant te bekijken, heeft een paar keer laten weten dat voor het einde van het jaar de eerste troepen zouden worden teruggetrokken. Een paar maanden geleden was generaal George Casey het met hem eens. Het wordt vervelend dat nog eens op te schrijven, maar op 1 mei 2003 kondigde de president zelf al aan dat de «major operations» achter de rug waren. Nu dus misschien weer een heel leger tot misschien wel 2009.

Het wereldprobleem Irak blijft voor de Amerikanen en alle trouwe vrienden van George W. Bush in andere werelddelen een kwestie van wennen. Een lang proces. Eerst moest eraan gewend worden dat de oorspronkelijke redenen tot oorlog, de massavernietigingswapens enzovoort, nep waren: van veel indrukwekkende lichtbeelden vergezeld gaande, op de meest onheilspellende toon gebrachte nep. Gelukkig liet het Iraakse volk zich voorspoedig van de dictator bevrijden. Massavernietigingswapens of niet, de democratie lag om de hoek, en het internationaal terrorisme was een zware slag toegebracht. De kletspraat waarmee het allemaal was begonnen, werd vergeten.

Nadat de eerste Amerikaanse proconsul er niet in was geslaagd binnen de voorspelde oogwenk het land tot de voorspelde voorbeeldigheid te bevorderen, werd Paul Bremer aangesteld. Hij ontsloeg het leger en zuiverde de bureaucratie van baathisten. Daarmee schiep hij een leger van werklozen en vernietigde hij de ruggengraat van het burgerlijke bestuur. Intussen waren de terroristen met hun zelfmoordaanslagen begonnen, lieten autobommen ontploffen. Hier en daar braken opstanden uit. We zijn op de goede weg, zeiden Bush en Rumsfeld. Er werd meer en meer gezuiverd. Fallujah werd op de opstandelingen heroverd. Zeker de helft van de oorspronkelijke bevolking is niet teruggekeerd. De autobommen bleven ontploffen. Laatste stuiptrekkingen.

Intussen was de soevereiniteit al overgedragen, was er een Iraakse regering gevormd. Er werden verkiezingen gehouden. Verrassend veel Irakezen hadden de moed niet opgegeven. Triomf van de democratie. Niet voor iedereen. De autobommen bleven ontploffen. Soldaten sneuvelen. Irakezen sterven: sinds het begin van de oorlog, volgens de meest bescheiden schatting, nu ongeveer 26.000. Met tegenzin schrijf ik het nog eens op. Ik doe het voor de vrienden van Bush die een kort geheugen hebben.

Volgens het Amerikaanse denkbeeld kwam er een raad die het ontwerp voor de nieuwe grondwet moest formuleren. De vertegenwoordigers van de soennieten, sjiïeten en Koerden hebben maandag op het nippertje weer uitstel gekregen om het eens te worden. Koerden en sjiïeten willen een federale republiek. Dat, zeggen de soennieten, is het recept voor burgeroorlog. Afgezien daarvan zijn de partijen het niet eens over de rol van de islam in de wetgeving, de positie van de vrouw, de verdeling van de inkomsten uit de olie. Niettemin weten we al wat de volgende mijlpaal in het democratisch proces is: het referendum over de grondwet, op 15 oktober.

Het is democratische gymnastiek voor een zaal die het vertrouwen in dit turngezelschap heeft verloren. Wat straks misschien voor een grondwet zal doorgaan, is in werkelijkheid een gelegenheidsdocument dat de permanente, verscheurende vijandschap voor korte tijd bedekt. De interne etnologische, religieuze, territoriale en economische tegenstellingen moeten in bedwang worden gehouden door het Amerikaanse leger, de honderdduizend man van generaal Schoomaker. Nog vier jaar. Dat is de bezetting door honderdduizend Amerikanen wier duurzame aanwezigheid en methode van orde bewaren op den duur de enige factoren kunnen zijn om de Irakezen weer tot iets van eenheid te bewegen.

Wat door tegenstanders van de oorlog werd gevreesd – niet omdat ze verkiezingen moesten winnen of laf waren of mensen van Venus, of omdat ze zich populair wilden maken bij links, maar omdat ze louter onheil van de onderneming verwachtten – was dat met deze ingreep het Amerikaanse leiderschap zichzelf grondig zou verzwakken. Dat de Amerikanen krachten zouden verspillen die ze in andere haarden van crisis nodig hadden. En bovenal, dat ze al democratiserend in een doodlopende steeg terecht zouden komen. Die vrees heeft tot het verzet tegen de oorlog in Irak geïnspireerd. En zoals generaal Schoomaker nu in zijn eigen woorden bevestigt: het verzet krijgt meer en meer gelijk.

Het tragische is dat het daar niets meer mee opschiet, en hetzelfde geldt voor alle andere betrokken partijen, behalve die van het terrorisme. De tragiek van Irak wordt verergerd doordat het clubje denkers dat het allemaal heeft verzonnen zich niet door de dagelijkse praktijk van de wijs laat brengen maar zich onverdroten verder de steeg in vecht. De kern van het probleem, voor de Amerikanen zo goed als voor de Europeanen, ligt in de vraag hoe de beleidsmakers in Washington kunnen worden bereikt. Cindy Sheehan, moeder van een in Irak gesneuvelde soldaat, staat te posten bij de boerderij van de president, om hem te spreken. Vergeefs. Gerhard Schröder laat weten dat, als het aan hem ligt, Duitsland bij een oorlog tegen Iran (door Bush uitdrukkelijk niet uitgesloten) opnieuw niet zal meedoen.

De president klimt op zijn mountainbike en gaat fietsen met Lance Armstrong. Het is allemaal een kwestie van wennen.