De kredietcrisis is ellendig voor bijna iedereen. Maar niet voor economen. Voor hen (of misschien moet ik schrijven: ons) is de wereld veranderd in een fantastisch laboratorium, waar alle nijpende onderzoeksvragen beantwoord en oude hypotheses getoetst kunnen worden.
Hoe efficiënt werken financiële markten? Wat is de rol van geld, krediet en banken in de moderne economie? Moeten we kapitaalstromen aan banden leggen? Werkt keynesiaans bestedingsbeleid? Wat helpt beter: lagere belasting of meer overheidsuitgaven? Is deflatie erger dan inflatie? Moet je banken redden of kapot laten gaan? Vragen genoeg.
De Grote Depressie van de jaren dertig was goed voor driekwart eeuw aan academische discussie en onderzoek. De huidige crisis zal de komende generaties economen aan het werk houden. Want eigenlijk begrijpen we nog maar weinig van deze crisis. Natuurlijk, we weten dat het begon in de Verenigde Staten, waar consumenten en overheid al jaren boven hun stand leefden en zelfs werkloze wanbetalers een tophypotheek konden krijgen. We weten dat de slechte Amerikaanse hypotheken werden doorverkocht aan banken in onder meer Europa. En dat de bankbalansen daardoor werden ondermijnd, zodat overheden miljarden moesten uittrekken voor het overeind houden van die banken. Verder is duidelijk dat de ellende bij de banken is overgeslagen op de rest van de economie, dat bedrijven die geen enkele schuld dragen nu failliet dreigen te gaan en dat de werkloosheid in Nederland daardoor kan oplopen tot achthonderdduizend eind 2010.
Maar ondertussen is er op de meest simpele vragen geen antwoord. Bijvoorbeeld die over de onderliggende oorzaak van de kredietcrisis: waarom leefden Amerikanen op de pof? Waarom was geld lenen de norm? Kwestie van levensstijl, zult u zeggen. Amerikaanse consumenten willen altijd meer en wel nu meteen. In de consumptiemaatschappij gaat uitgeven boven sparen. Maar dat is te makkelijk, want tien jaar geleden waren de VS ook een consumptiemaatschappij. Toch spaarden Amerikaanse huishoudens midden jaren negentig gemiddeld per saldo ruim vijf procent van het jaarinkomen. Tien jaar later waren de besparingen negatief. In 2005 werd tegenover iedere door Amerikanen verdiende dollar 1,04 dollar uitgegeven.
Kwam die omslag door een verandering in volksaard? Het lijkt vergezocht. Er is een simpeler verklaring: de rente was de afgelopen jaren zeer laag en krediet dus uiterst goedkoop. Onder die omstandigheden is lenen slim en sparen dom. De gemiddelde Amerikaan was in de afgelopen jaren misschien toch geen consumptiezieke idioot, maar een rationele consument, die het buitenkansje van de lage rente niet aan zich voorbij liet gaan.
In dat geval zat de gekte dus elders. Waar? China lijkt een goede kandidaat. In 1994 besloten de Chinese machthebbers hun munt – de renimbi – te koppelen aan de dollar. De Chinezen begrepen dat een stabiele wisselkoers essentieel is voor een economie die via de export wil groeien. Bovendien diende de dollarkoppeling als een anker voor het monetaire beleid, waardoor hoge inflatie – zoals begin jaren negentig – werd voorkomen.
Maar een vaste wisselkoers vergt veel onderhoud. Nadat China in december 2001 was toegetreden tot de Wereldhandelsorganisatie ging de exportmachine op volle toeren draaien. China werd de fabriek van de wereld. Gevolg was dat er een enorme hoeveelheid dollars het land binnenstroomde. Als de exporteurs die zouden inwisselen voor binnenlandse valuta zou dat de vaste wisselkoers onder druk zetten. De dollar zou in waarde dalen, en Chinese producten zouden duurder worden voor het buitenland.
Dat is op zich de natuurlijke gang van zaken. Een land met een exportoverschot ziet de eigen munt in waarde stijgen, waardoor de export wordt afgeremd.
Maar afnemende export paste niet in de Chinese groeistrategie. Daarom verdedigde de overheid de vaste wisselkoers door dollars op te kopen in ruil voor renimbi. De dollars werden omgezet in Amerikaans schuldpapier. China ging sparen in de VS, hield de eigen economie kunstmatig goedkoop en voorkwam zo dat het exportoverschot langs natuurlijke weg zou verminderen. De fabrieken bleven draaien, maar de dollartegoeden stapelden zich op. Geen wonder dat de rente in de VS zo laag bleef en consumenten daar zo makkelijk konden lenen. Geld betaald aan Chinese exporteurs stuiterde met dezelfde snelheid terug de Amerikaanse economie in.
Was zonder het Chinese wisselkoersbeleid de kredietbel in de VS niet opgeblazen? Het is moeilijk om dat te bewijzen. Zeker is wel dat als er een land is dat leent, er ook een land is dat spaart. De mondiale kapitaalmarkt is een gesloten systeem. Er komt geen geld van buiten bij. De schuldvraag van de crisis is dus niet te beantwoorden door simpelweg te wijzen naar het land van de leners. Dat van de spaarders, waar de munt kunstmatig goedkoop wordt gehouden, is ook verantwoordelijk. Wie draagt de meeste schuld aan de crisis? Economen kunnen zich nog jaren amuseren met het beantwoorden van die vraag.
Rubriek Economie
Op de pof
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2009/19
www.groene.nl/2009/19