Op maandag vlucht ik altijd het huis uit, omdat Fatima komt schoonmaken. Vaak liggen er bij thuiskomst Marokkaanse pannenkoeken of staat er een uitgebreide couscousschotel. Er is dus geen reden om voor háár te vluchten, ik kan domweg niet werken als ik weet dat er iemand in huis is. (Kleine correctie: iemand die ik niet zelf verwekt heb, of bij wie dat verwekken plaatsgreep.)
In een interview zegt Philip Roth dat hij niet eens een kat in z’n kamer kan verdragen; dat is al te veel afleiding.
Het rare is dat de plekken waar ik heen vlucht veel voller zijn, maar daar lukt het allemaal prima. Met een Thomas Rosenboomachtige regelmaat werk ik mijn maandagse route af. Op het gevaar af dat u straks komt kijken of ik er wel zit, verklap ik het traject: eerst Brasserie Dudok, dan de openbare bibliotheek, dan de CoffeeCompany naast Paleis Noordeinde, dan (het is inmiddels borreltijd) Bodega De Posthoorn.
Over die bibliotheek wil ik het hier hebben, want die staat in de belangstelling. Een commissie onder leiding van Job Cohen heeft een rapport uitgebracht dat het belang van de bibliotheek nog eens benadrukt, en vertelt hoe erg het is dat er bibliotheken sluiten. Zo’n bibliotheek is namelijk veel meer dan een uitleenhuis, het is ook een ontmoetingsruimte, kenniscentrum, enzovoorts, enzovoorts.
Daar zit iets in, maar ik heb ook m’n twijfels. Vaak ga ik met mijn laptop ergens op de bovenste etages zitten, met uitzicht over de stad. De lange tafels daar zitten propvol met jongeren met laptops. Het zijn vrijwel uitsluitend scholieren en studenten, hbo en mbo. Nog opvallender: het overgrote deel bestaat uit allochtone meisjes. Als je ze vraagt waarom ze hier altijd zitten, antwoorden ze: dat moet, want als we thuis zijn, en de school is uit, dan moeten we meewerken in het huishouden. Onze ouders begrijpen niet wat huiswerk is, maar wel dat we moeten studeren in de bibliotheek.
Dus feitelijk vluchten we allebei weg van huishoudelijke werkzaamheden, bedacht ik, en hoewel het mooi is dat de bibliotheek daar een dak aan biedt, blijft het toch vreemd. Moet een overheidsvoorziening de gevolgen van absurde culturele dwalingen opvangen? Beter zou toch zijn wanneer die ouders werd uitgelegd wat studeren inhoudt en wat huiswerk is, en dat dit zowel voor hun zonen als voor hun dochters geldt?
De bibliotheek als ontmoetingsplek, dat klinkt mooi, maar wat valt er te ontmoeten als je er niet mag praten? Als ik zit te werken krijg ik al giftige blikken zodra ik een telefoon opneem. En als er dan in de bibliotheek iets cultureels georganiseerd wordt, dan is er steevast hetzelfde publiek. Ik kom wel eens bij zo’n voorleesmiddag voor peuters. Leesbevordering, en precies het soort culturele ontmoetingsactiviteit waar Job Cohen warm van wordt. Alleen, wie komen daar? Vijf ouders met kinderen: ik, een logopediste, een fotograaf, een bibliothecaresse en een geschiedenisdocent. Blank, hoogopgeleid, met kinderen die van baby af aan al met boeken zijn grootgebracht. De beoogde doelgroep, bij wie het lezen bevorderd dient te raken, is er niet. Nooit komen hier de neefjes of nichtjes van die allochtone meisjes die in de bieb studeren om het huishouden te ontvluchten.
Daar zit iets scheefs in. En je kunt je – nu er zoveel op die instellingen wordt bezuinigd – afvragen of een bibliotheek wel een openbare studieruimte hoort te zijn, waar iedereen gratis aanschuift. Nu is dit veruit de grootste functie van deze bieb. Maar is dat wel een kerntaak van bibliotheken? Kunnen de scholen de eigen voorzieningen daarvoor niet uitbreiden? Of een betaalsysteem invoeren? Met scanpoortjes als op het station? Goed, ik denk gewoon even mee met de bibliotheken en hun krappe budgetten. Mij zitten die scholieren en studenten niet in de weg. Integendeel, ik blijk prima te kunnen werken in hun nabijheid.
Met een menigte om me heen kan het wel, met één of twee mensen of katten in huis niet. Blijkbaar is er ergens een kritisch omslagpunt, waarop ik geen acht meer hoef te slaan op de individuen, en ze uit mijn aandachtsveld wegvallen als ‘de massa’.
P.F. Thomése vatte het mechanisme van de literaire communicatie eens kernachtig samen: ‘De schrijver zit alleen in een kamer, de lezer zit alleen in een kamer.’ Dit is waar, al kun je die ‘kamer’ ook breder opvatten. De schrijver zit alleen in een volle brasserie of studiezaal, de lezer zit alleen in een volle brasserie of studiezaal. Allebei zijn ze op de vlucht.