De kandidaat, een vulgaire, xenofobe en onbetrouwbare man – daarover kon geen twijfel bestaan – voerde campagne met de belofte zijn land, dat zoals altijd ook nu weer snakte naar verlossing, af te wenden van de wereld, dat grote vijandige buiten waar alle problemen die het binnenland teisterden hun oorsprong vonden. Hij won – tot verbazing van iedereen, behalve van de kritieke massa die had besloten alle voortekenen te negeren en hem niet alleen het voordeel van de twijfel maar ook haar oprechte vertrouwen te gunnen. De rest raapte zichzelf bijeen en greep terug op de literatuur van weleer om het onbegrijpelijke dat zich voor het oog van de natie afspeelde te bevatten.

Over welke werkelijkheid geworden onmogelijkheid hadden we het hier eigenlijk? We sloegen er Sinclair Lewis op na, en daarna George Orwell, Octavia Butler en Richard Rorty. Was dit hoe het zou beginnen? En zo ja: wat was er dan zo begonnen? Geen boek waar in die dagen met meer gemak naar werd teruggegrepen dan The Plot against America (2004). Philip Roth nam het weefsel van de geschiedenis, trok een draadje los en liet een alternative history uitrafelen: vliegenier, volksheld en nazi-sympathisant Charles Lindbergh doet in 1940 als isolationist een gooi naar het presidentschap, verslaat overtuigend de zittende president Franklin D. Roosevelt en sluit een pact met de Duitse Reichskanzler en het Japanse keizerrijk.

Luisteren: De Groene bij OVT over Melville

Wat als de loop der echte dingen plots precies als zo’n alternative history aanvoelt? Wat als de werkelijkheid zich niet meer laat onderscheiden van een gedachte-experiment? Wat als een even grove als glimmende zakenman, een man die zichzelf alleen als een levend wezen leek te kunnen zien via zijn weerspiegeling op televisieschermen en in krantenkolommen, zijn ultieme machtsfantasie werkelijkheid zou zien worden?

Kort voordat Donald Trump aan zijn vreemde opmars begon had Roth zijn pen aan de wilgen gehangen, maar na de verkiezingen mailde hij met The New Yorker. Hij noemde zijn eigen ingebeelde verkiezingswinst van Lindbergh eenvoudiger te bevatten dan de werkelijke overwinning van Trump. Waar Lindbergh in veel opzichten ontegenzeggelijk een held was geweest, was Trump overduidelijk niets meer dan een oplichter: ‘Het relevante boek over Trumps Amerikaanse voorvader is Herman Melville’s The Confidence-Man, de duistere, pessimistische en onverschrokken vernieuwende roman – Melville’s laatste – die net zo goed The Art of the Scam had kunnen heten.’

Melville’s roman, waarvan de volledige titel The Confidence-Man: His Masquerade luidt, werd door Anneke Brassinga in het Nederlands vertaald als De maskerade, maar Melville-kenners spreken naar verluidt liever van The Con-Man. Het boek werd in 1857 met weinig enthousiasme ontvangen. Het proza is zowel in het oorspronkelijke Engels als in de vertaling tegelijk speels en taai, vol zinnen als struikgewas: kronkelend, prikkelend, ondoorzichtig. De publicatie viel op 1 april en het boek speelt zich niet toevallig ook op diezelfde dag af. Al even rechttoe, rechtaan is de plaats van handeling: alles speelt zich af aan boord van een en dezelfde stoomboot, de Fidele genaamd, die de Mississippi af vaart. En in plaats van met een plot moet de lezer het doen met een reeks losjes met elkaar verbonden scènes. Aanvankelijk is er nog even onzekerheid over de vraag of de Fidele vol zit met oplichters van divers pluimage, maar gaandeweg lijkt duidelijk dat er sprake is van één buitengewoon geniepige figuur die constant de meest ovidiaanse gedaanteveranderingen ondergaat. Het zijn over het algemeen geen grote misdaden die deze shapeshifting swindler begaat. Hij troggelt eenieder die hij tegenkomt wat geld af, de een een paar centen, de ander een stapel dollars, een derde een gratis scheerbeurt. Het gaat hem, zo lijkt het, om het spel, niet om de knikkers. Zijn bedrog heeft iets dwangmatigs. Hij doet zich onder meer voor als een zwarte bedelaar, als iemand die geld inzamelt voor wezen, als een handelaar toevallig in het gelukkige bezit van aandelen van een lucratief kolenbedrijf, als een kruidendokter met werkelijk voor ieder kwaaltje een middeltje en, ten slotte, als de kosmopoliet Francis ‘Frank’ Goodman (what’s in a name?) die met een reeks gesprekspartners een bos aan bomen opzet over onderwerpen die ver uiteenlopen. Lange, uitwaaierende gesprekken die telkens weer teruggaan naar de noodzaak om vertrouwen te hebben in de goedheid van de mens. Ironisch genoeg hebben ze ook duidelijk als doel een vertrouwensband op te bouwen die zo snel mogelijk kan worden misbruikt.

Herman melville in 1860 © Berkshire Athenaeum, Pittsfield, Massachusetts

Vertrouw me, zegt hij telkens weer. Wil je me vertrouwen? Heb toch wat vertrouwen. We moeten elkaar toch vertrouwen? Het is op deze momenten, wanneer het bedrog letterlijk lijkt te worden uitgesproken, dat Melville’s oplichter het sterkst aan Trump doet denken. De con-man klinkt dan weliswaar eindeloos veel bedachtzamer en eloquenter, dat wat er diep van binnen in hem lijkt te branden en hem lijkt voort te drijven ligt besloten in die ene onoprechte smeekbede: vertrouw me.

‘Naastenliefde is één ding, feiten zijn iets anders. Dwazen! Kudde dwazen, met deze nar van een kapitein!’

Op YouTube circuleren duizelingwekkende compilaties van de Amerikaanse president die tijdens de campagne en sinds zijn overwinning zijn publiek vraagt hem te geloven, hem te vertrouwen. En telkens wanneer je het hem hoort zeggen, weet je dat dat wat erop volgt geen enkele relatie met de werkelijkheid heeft.

‘Trust me, I’m like a smart person’, zei hij vlak na zijn inauguratie toen hij op bezoek was bij de cia in Langley, Virginia. ‘Believe me’, zei hij honderden, zo niet duizenden keren, tijdens de campagne, totdat wat er uit zijn mond kwam af en toe niet meer was dan ‘bielieb bee’. ‘Believe me, we’re building the wall. Believe me’. Of: ‘Believe me, I love women, I love women. And you know what else, I have great respect for women, believe me.’

Vertrouw me en ik zal zijn wie je wilt dat ik ben en ik zal je geven wat je wilt dat ik je geef, dat was de con.

Trumps track record als een zakenman die de grenzen van de wet opzocht en als het puntje bij het paaltje kwam graag anderen voor de verliezen liet opdraaien was genoegzaam bekend. (En hoe krijg je het voor elkaar een casino failliet te laten gaan? Dat klinkt bijna als een variatie op de plot van Mel Brooks’ The Producers, minus de hakenkruizen.) Net na de verkiezingen volgde het nieuws dat Trump in een zaak die tegen zijn Trump University was aangespannen voor miljoenen zou schikken, alsof het niets was. Via Twitter stuurt hij al maanden meer hele leugens dan halve waarheden de wereld in. The New York Times drukte onlangs nog een volledige pagina met in piepkleine lettertjes een opsomming van al zijn leugens. Twee weken daarvoor publiceerde zakenblad Forbes een exposé onder de alleszeggende kop How Donald Trump Shifted Kids-Cancer Charity Money Into His Business, het veroorzaakte niet veel meer dan een rimpeling. ‘Naastenliefde is één ding, feiten zijn iets anders’, snauwt een man met een houten been, de enige die in de zwarte bedelaar een witte oplichter in blackface vermoedt. En even later, wanhopig over de goedgelovigheid van zijn medepassagiers: ‘Dwazen! (…) Kudde dwazen, met deze nar van een kapitein, op dit narrenschip!’

Het één-op-één gereflecteerde beeld van con-man Trump dat regelmatig opduikt is slechts een van de vele verbanden die te leggen zijn tussen Melville’s anderhalve eeuw oude roman en het hier en nu. Vooral wanneer de hoofdfiguur eenmaal de vorm van Frank Goodman heeft aangenomen, volgt er een reeks verhalen die allemaal op hun eigen manier eng hedendaags aandoen: de geschiedenis van schoenmaker China Aster, die tegen zijn zin een woekerlening afsloot en ten onder ging; een verhandeling over het welig tierende wantrouwen jegens de vrije pers; een lange gedachtenwisseling over kapitein John Moredock, ‘indianenhater par excellence’.

De indianenhaat waarover Melville Frank Goodman en zijn slachtoffer Charlie Noble (nomen, alweer, omen) laat filosoferen draait om precies het soort racisme waarmee het land ook nu nog kampt en de botsing tussen het beeld van de eigen fundamentele rechtvaardigheid en de praktijk van honderden jaren onderdrukking waarmee die worsteling gepaard gaat. (Nog gemakkelijker is het hier te wijzen op Trumps gewraakte speeches over Mexicaanse emigranten als criminelen en verkrachters. En aan dat verband zou je weer een extra laag kunnen toevoegen: de muur die hij aan de grens beloofde te bouwen is, zo verzekerde hij zijn Mexicaanse ambtgenoot volgens uitgelekte transcripties, vooral handig als politieke retoriek.)

All the world’s a stage, citeert Melville Shakespeare, en er zijn momenten waarop je in je onschuld kunt geloven dat er geen betere frase is dan die om Trumps wereldbeeld mee samen te vatten, dagen waarop de VS in een permanent 1 april lijken te zijn gevangen en er telkens weer dezelfde nar het podium opklimt. Maar dan zijn er de dagen, zoals afgelopen weekend, waarop beelden zoals die uit Charlottesville de wereld over gaan. Beelden van gewapende jonge mannen met fakkels, hakenkruisvlaggen en gestrekte rechterarmen. Dagen waarop er door extreemrechts geweld doden vallen en de president niet verder komt dan ‘this egregious display of hatred, bigotry, and violence on many sides. On many sides’ te veroordelen. Dagen waarop je beseft dat het narrenschip in Washington wordt bemand door trotse witte nationalisten als Steve Bannon, Stephen Miller en Sebastian Gorka, terwijl elders voormalig kkk-leider David Duke verslaggevers vertelt dat de demonstranten ‘de beloftes van Trump zullen inlossen’.

Het duistere pessimisme dat Philip Roth in The Confidence-Man ontwaarde is in grote delen van het boek onmiskenbaar aanwezig. Maar die duisternis is van een wezenlijk andere aard dan dat wat onder Trumps presidentschap lijkt te schuilen. Dat waarmee Melville’s con-man worstelt is een intellectuele vertwijfeling over de aard van de mens en een onoplosbare paradox: de mens is in het leven genoodzaakt vertrouwen te hebben in het volle besef dat diezelfde mens erop uit is dat vertrouwen te misbruiken. De tragiek van die vertwijfeling, de nieuwsgierigheid naar zijn eigen dwangmatige bedrog, maakt Melville’s con-man haast menselijker dan Trump. Maar uiteindelijk blijft hij toch ook in de eerste plaats een intellectuele oefening: Melville speelt een ernstig literair spel dat draait om de aard van de menselijke conditie. Trump speelt een gevaarlijker spel met een hogere inzet. En de krachten die in het zog van zijn bedrog de openbaarheid in zijn geglipt zijn oneindig veel duisterder.