
Bijen zijn goed in collectieve keuzes. In de lente, als er een nieuwe koningin wordt geboren, splitst twee derde van de zwerm zich af om een nieuw thuis te vinden. Vanaf een tijdelijke locatie treden honderden vrouwtjesbijen op als verkenner: ze vliegen stuk voor stuk uit om de beste nieuwe plek te spotten. Holle bomen doen het altijd goed, maar welke holle boom is de beste? Te laag bij de grond kan dodelijk zijn, een te zichtbare locatie ook. Soms is een conservatieve keuze de beste – een eik vlakbij bijvoorbeeld –, soms juist een ambitieuze tocht naar een iep drie kilometer verderop.
Als een verkenner een goede plek aantreft, vliegt ze terug naar de zwerm en voert een dans uit om ‘haar’ locatie te promoten. Ze wiggelt met haar achterlijf in de richting van de plek. Met de duur van haar dans communiceert ze de afstand ernaartoe. Andere verkenners vliegen vervolgens naar de locatie en als die bevalt, voegen ze zich bij de dans van de eerste verkenner. Elke dans symboliseert een andere visie op de toekomst. De bijen houden zich aan een simpele regel: voor de beste plek wordt het beste gedanst, dat wil zeggen, het consequentst en het vaakst achter elkaar. Zo groeit de interesse voor die plek en ontstaat er consensus. Binnen een paar uur of een paar dagen voert een meerderheid van de verkenners dezelfde dans uit. Dan is duidelijk welke bestemming heeft gewonnen. In de samenvatting van journalist Roy Scranton: ‘De zwerm heeft z’n keuze gemaakt en vliegt uit.’
In vergelijking met bijen zijn mensen hopeloos rommelige dieren. Als een van de bijen een matige locatie heeft gevonden, zal ze niet haar best doen om die locatie ‘aan te prijzen’. Dat is niet in het belang van de kolonie. Mensen, daarentegen, pleiten soms voor een toekomst die hen persoonlijk goed uitkomt maar rampzalig is voor het collectief. Zo gaven olie- en gasbedrijven de afgelopen decennia wereldwijd miljarden euro’s uit aan lobbyisten om beleidsmakers te beïnvloeden. Als ze er gerust op waren dat ‘de beste bestemming’ strookte met hun bedrijfsmodel hadden ze dat niet hoeven doen. Oude ideeën en oude belangen praten in onze samenleving volop mee over de richting die we kiezen. Dat maakt het onmogelijk om als collectief eenduidig te kiezen voor de ene of de andere toekomst.
Soms is dat gekmakend. We leven in een gespleten wereld, waarin veel overheden zeggen dat ze de opwarming willen stoppen, maar tegelijkertijd de fossiele industrie blijven steunen. In één en dezelfde krant kun je een nieuwsbericht over een nieuwe campagne voor ‘duurzaam leven’ aantreffen, met daaronder een advertentie voor Semi All Inclusive Cruise Toppers! – de vervuilendste vakantie denkbaar. Het is alsof we met twee stemmen spreken, alles tegelijk willen, maar niets willen riskeren, en niets willen opgeven.
Aan de andere kant is het juist dankzij zulke contrasterende toekomstvisies dat vooruitgang mogelijk is. Alleen door met elkaar in debat te blijven, door tegengestelde visies te blijven bekijken en bespreken, kunnen we zo veel mogelijk voorkomen dat oplossingen van vandaag de problemen van morgen creëren. Waar het mij in mijn nieuwe boek Hoe gaan we dit uitleggen om gaat is een geloofwaardige en aantrekkelijke route vinden die ons uit de houdgreep van de status quo losmaakt. Een pad waardoor we onze relatie met de natuur fundamenteel veranderen. Een pad waardoor we onze samenleving herinrichten zodat die niet langer een spoor van vernieling door het web van leven trekt. Een pad met onzekerheden én kansen.
Een manier om een pad vooruit te vinden, is kijken waar de transformatie nu stokt, waarom veel mensen nu juist níet op klimaatbeleid zitten te wachten. Neem het protest van de ‘Gele Hesjes’ in Frankrijk. Vanaf eind 2018 gingen weekend na weekend tienduizenden Fransen de straat op om te protesteren tegen het beleid van president Emmanuel Macron. Hun onvrede was breed, het ging over de verschillen tussen arm en rijk, hoge huren, de kwaliteit van het onderwijs en meer. Maar de vonk die de vlam in de pan deed slaan was een verhoging van de brandstofbelasting – een klimaatmaatregel.
Macrons hoop was dat meer Fransen het milieuvriendelijkere openbaar vervoer zouden gaan gebruiken zodra het gebruik van benzine-auto’s duurder werd. Maar dat schoot burgers die het financieel al niet breed hadden in het verkeerde keelgat. Hij daar in zijn paleis maakt zich zorgen over het einde van de wereld, zeiden de demonstranten, terwijl wij vaak niet eens weten of we het einde van de maand halen. En met het openbaar vervoer kom je in Frankrijk nergens, dus het was ook gewoon onpraktisch.
Al die tijd liet Macron na overtuigend uit te leggen waarom dit de beste maatregel voor het land en het klimaat was. Onder de grote druk trok hij uiteindelijk de belastingverhoging helemaal in. Wat ging hier mis? Je kunt zeggen: Macron nam de verkeerde maatregel. In het licht van een belastingverlaging die hij eerder in zijn presidentschap had doorgevoerd voor de hoogste inkomens was dit klimaatbeleid oneerlijk. Het was ook niet handig om middeninkomens te treffen die geen goed alternatief hadden. In de Canadese provincie British Columbia is er een groot draagvlak voor een CO2-belasting waarvan de inkomsten worden verdeeld over alle burgers. Vervuiling wordt zo voor iedereen belast, en iedereen plukt daar de vruchten van. Een bijschrijving op de rekening van de Fransen had misschien ook wonderen kunnen doen.
Maar het probleem zit dieper. Kijk naar het debat in Nederland rond de Klimaatwet (afspraak: 95 procent minder CO2-uitstoot in 2050) en het klimaatakkoord (het te voeren overheidsbeleid tot 2030 om dat waar te maken). Ik heb niet alle berichten over het klimaatbeleid gezien, maar wel erg veel, en de vraag die ik het vaakst zag terugkeren was: ‘Wat gaat het klimaatakkoord ons kosten?’ Een legitieme vraag natuurlijk, maar ook een tikkeltje eenzijdig. Dat er ook opbrengsten zullen zijn, was in de meeste verslaggeving niet meer dan een bijzin.
Zo bevestigen politici en media vaak de indruk dat we alleen maar iets verliezen als we serieus klimaatbeleid voeren. Dat vertaalt zich direct in minder draagvlak. Recente peilingen in Nederland suggereren dat de steun voor klimaatbeleid afneemt zodra burgers de indruk krijgen dat ze op kosten worden gejaagd en comfort moeten inleveren. Politici die niets van klimaatverandering willen weten, zoals Thierry Baudet, scoren in deze context met hun boodschap dat klimaatactie alleen maar geld kost en niets oplevert.
De politici die wél klimaatbeleid willen voeren, staan vaak met de mond vol tanden tegenover dit soort uithalen. Ze hebben geen goed verhaal om hun beleid te verdedigen. Neem minister Eric Wiebes van Economische Zaken en Klimaat. Toen hij in 2017 aantrad, zei hij in de media continu dat hij ‘op tonnenjacht’ ging, ‘megatonnen aan CO2-uitstoot om precies te zijn’. Wiebes wilde de goedkoopste manieren vinden om die uitstoot te verminderen zodat het kabinet zijn klimaatdoelen zou halen. Zijn ‘zoektocht’ stelde hij voor als een totaal a-politieke oefening. Gewoon een kwestie van tonnen en euro’s tellen en kijken wat op korte termijn haalbaar is. Het punt is: deze aanpak zegt helemaal niets over waar we dan naartoe gaan. Het heeft weinig zin om klimaatbeleid te voeren als daar geen visie achter zit, geen verhaal over wat er valt te winnen. Waarom zouden we kiezen voor een toekomst zonder CO2-uitstoot? Levert de ‘tonnenjacht’ banen op? Gaat het mensen met lage inkomens belasten of ontzien? Hoe zorgen we ervoor dat de strijd tegen opwarming de kloof tussen arm en rijk niet vergroot?
Alleen een goed verhaal kan ons verder helpen. De mens die ‘heer en meester’ moest zijn over de natuur en zo ongelooflijke overwinningen en winsten zou boeken – dat was eeuwenlang een goed verhaal. Het was onderdeel van de grote religies, van de Verlichting. Het heeft een groot deel van de wereldbevolking veel gebracht en het maakte duidelijk wat de plek van de mens op aarde was. Een groeiende economie leverde voor velen vooruitgang en vrijheid en comfort. Nu dat verhaal als een kaartenhuis in elkaar stort, hebben we een ander verhaal nodig. Mensen nachtmerries bezorgen over de ‘klimaatapocalyps’ is niet genoeg – daarmee voorkomen we geen enkele ramp. Ook ipcc-rapporten zijn niet genoeg – die leest bijna niemand en inspirerend zijn ze ook al niet. Je kunt een verhaal uiteindelijk alleen vervangen door een ander verhaal. In wat voor wereld zouden we willen wonen? Waar doen we het voor?
Wat een aantrekkelijke dans is voor een bijenkolonie, dat is een aantrekkelijk toekomstverhaal voor ons. Hoe meer mensen een gedeeld beeld hebben van onze bestemming, hoe meer we ons daar omheen kunnen organiseren. Een groene transformatie biedt aanknopingspunten voor een positief verhaal over vooruitgang ondanks tegenslag, over mensen die samenwerken en zo boven zichzelf uitstijgen. Alle ingrediënten voor een overtuigend verhaal zijn aanwezig. Ze hebben meestal niets met de politiek te maken. Je hoeft niet links of rechts te zijn om belang te hechten aan schone lucht, of aan zeeën waarin koralen en alle wonderlijke wezens die zij voortbrengen een toekomst hebben.
Als schone lucht geen belangrijk argument voor je is, dan misschien wel het wegvallen van je schuldgevoel over vervuilende consumptie. Als je tegen verdere Europese integratie bent, kun je duurzame energie zien als een middel om grotere nationale autonomie te bereiken – we worden immers met ieder windmolenpark en met iedere waterstoffabriek minder afhankelijk van olie, gas en kolen uit het buitenland. Als je het onbehaaglijke gevoel hebt dat er in een geglobaliseerde wereldeconomie te weinig aandacht is voor de menselijke maat, dan biedt een duurzame toekomst perspectief: zorg voor elkaar en het land waarop we wonen is immers het uitgangspunt. Als het idee van grootschalige migratie je onrust baart, dan is effectief klimaatbeleid een goede maatregel tegen de crises die volksverhuizingen veroorzaken. Zo zijn er een miljoen goede redenen om te kiezen voor het groene toekomstverhaal.
Natuurlijk zal niet iedereen op de korte termijn profiteren. Er staat veel op het spel voor mensen wier werk, identiteit of vermogen sterk verknoopt is met het fossiele systeem. Als je bijvoorbeeld jarenlang je ziel en zaligheid hebt gelegd in het vinden van nieuwe oliereserves, dan verliest je werk in een groene toekomst nogal wat glans. Of werk je in een garage aan het onderhoud of de reparatie van auto’s – zoals 1,5 miljoen mensen in Europa doen –, dan is het niet per se een opsteker dat elektrische auto’s veel minder onderhoud nodig hebben omdat ze uit veel minder bewegende onderdelen bestaan.
Toch denk ik dat het verhaal over een groene toekomst uiteindelijk voor iedereen aantrekkelijker kan worden. Zelfs als je alle politieke, morele en ecologische afwegingen terzijde schuift, blijft er een keihard argument over. De economie. De ene analyse na de andere laat zien dat een transformatie naar ware duurzaamheid een bron is van miljoenen nieuwe banen, lagere ziektekosten, minder klimaatschade en groeiende inkomens.
Neem het Nederlandse klimaatakkoord. De kosten van het beleid dat daarin is afgesproken, lopen naar verwachting op tot een kleine twee miljard euro per jaar tot 2030. Ter vergelijking: we besteden jaarlijks ongeveer tachtig miljard euro aan zorg en sociale zekerheid en zo’n tien miljard aan defensie. Met die kleine twee miljard kunnen we de eerste stappen zetten om de bebouwde omgeving, de mobiliteit, de landbouw en de energievoorziening op te schonen. Tot 2030 zouden er door dit beleid 39.000 tot 72.000 voltijdbanen bij komen: zeven groene banen voor elke fossiele baan die verdwijnt. We krijgen er een toekomstbestendige industrie voor terug. Dat is een heel aardige return on investment, zeker voor een land dat voor een kwart onder zeeniveau ligt en dus nogal veel belang heeft bij het beperken van de opwarming.
En zo zijn er meer economische drijfveren. Te laat of onvoldoende meedoen aan de groene omschakeling levert risico’s op. De opkomst van duurzame energie stelt de gevestigde fossiele economie voor het blok. Een universele les uit de geschiedenis is dat een bestaande sector al begint te krimpen vlak nadat een goed alternatief op de markt is verschenen. Zo gingen bijna alle fabrikanten van fotorolletjes over de kop toen de digitale camera z’n opmars inzette. Het probleem was niet dat van de ene op de andere dag niemand nog Kodak-rolletjes kocht. Het probleem was dat de Kodaks van deze wereld hadden gerekend op groei, die nu ineens door de digitale concurrentie werd opgesoupeerd.
Gevestigde bedrijven worden dus niet pas geraakt als een concurrent de hele markt domineert. De belangrijkste vraag is wie de groei krijgt. Op het gebied van energie is het antwoord steeds vaker: het duurzame alternatief. In 2017 werd 45 procent van de wereldwijde groei in energievraag geleverd door stroom uit de zon en de wind. Omdat de kosten van zonnepanelen en windmolens blijven dalen, zullen die energiebronnen de komende jaren een steeds groter deel van de vraag leveren, tegen relatief lagere kosten.
Dat is een van de redenen dat er in de Verenigde Staten onder Donald Trump meer kolencentrales sluiten dan onder Barack Obama, ondanks Trumps belofte dat de steenkoolsector zou opleven. Voor gevestigde energiebedrijven als Shell en BP zal het in de komende jaren steeds moeilijker worden om nog te groeien in hun oude markt van olie en gas. De groene concurrenten zijn voor deze energiebedrijven nog relatief klein, maar inmiddels zijn ze groot genoeg om hun pijn te doen.
Voor investeerders loont het dus nu al om fossiel te dumpen. Een analyse uit oktober 2018 liet zien dat het pensioenfonds van de ambtenaren van de staat New York 22 miljard dollar méér zou hebben verdiend als het de beleggingen in fossiele-energiebedrijven tien jaar geleden had verkocht. Dat had 19.820 dollar per pensioendeelnemer opgeleverd. Britse publieke pensioenfondsen hebben bijna één miljard dollar verloren door de neergang van kolen, bleek uit een andere analyse. Ook abp, het grootste Nederlandse pensioenfonds, zou meer rendement behalen als het géén investeringen in fossiel meer had.
De argumenten zijn niet nieuw. In het gezaghebbende, zevenhonderd pagina’s tellende Stern Review on the Economics of Climate Change uit 2006 werd bijvoorbeeld al voorgerekend dat een groene overschakeling de wereld jaarlijks ongeveer één procent van het gecombineerde bruto binnenlands product (bbp) zou kosten. De schade van klimaatverandering daarentegen zou volgens hetzelfde rapport optellen tot een jaarlijks verlies van zeker vijf procent van dat gecombineerde wereldwijde bbp, vanaf nu en voor altijd. Een goed argument voor actie. Maar tot nu toe hebben angsten over het verlies van specifieke sectoren zoals de luchtvaart zwaarder gewogen dan zulke argumenten. De houdgreep van de status quo is te sterk, de gespletenheid die ik eerder schetste is hardnekkig, en eraan ontsnappen vergt veel inventiviteit en doorzettingsvermogen.

In het voorjaar van 2017 reisde ik met een collega naar Ecuador als onderdeel van een uitwisseling met lokale journalisten. Ik werkte vanuit de hoofdstad Quito aan verhalen over de oliewinning in de Amazone. In ruil voor leningen van China had de socialistische president Rafael Correa de olie-export van het Zuid-Amerikaanse land flink opgevoerd. Zelfs eerder beschermde delen van het regenwoud waren nu opengesteld voor mijnbouw en oliewinning. Wat er gebeurde in het nationale park Yasuní is me altijd bijgebleven als het perfecte voorbeeld van wat je krijgt als je de huidige wereldeconomie z’n ‘gang’ laat gaan.
Yasuní ligt in het oosten van Ecuador, in de Amazone. Het is beschermd gebied omdat in het park meer soorten vogels leven dan in heel Europa, meer soorten padden en kikkers dan in heel Noord-Amerika, en meer soorten insecten dan waar ook. Het park heeft het allemaal: zeldzame planten met een medicinale werking, bedreigde apen met duidelijke namen, zoals de witbuikslingeraap, maar ook poema’s, jaguars, ocelots, gigantische miereneters, luiaards en zeekoeien. Er wonen ook een paar duizend mensen van het Waorani-volk, in vrijwillige afzondering van de rest van de wereld.
In 2007 werd een veld met een inhoud van meer dan achthonderd miljoen vaten olie onder het park gevonden. Genoeg om de wereldeconomie tien dagen van brandstof te voorzien – en om Yasuní te verwoesten. Laat het zitten, zou je denken. Maar Ecuador had die luxe niet – het land had geld nodig en had China olie beloofd. De nieuwe vondst vergrootte de winbare reserves van het land met twintig procent. Volgens een conservatieve schatting van destijds zou Ecuador 5,7 miljard dollar kunnen verdienen door de olie te winnen. De helft van de bevolking leefde op dat moment van minder dan twee dollar per dag en er was internationaal grote vraag naar olie. De olieprijzen waren hoog, het was bijna onweerstaanbaar.
Maar Correa stond onder grote druk van natuurbeschermers en inheemse volken, die – net als een grote meerderheid van de bevolking – niets van de boorplannen wilden weten. Er werd een list bedacht. Ecuador kon proberen bij de internationale gemeenschap geld op te halen om de olie in de grond te laten zitten. Andere landen zouden zo meebetalen om de natuur in Yasuní te beschermen, en Correa zou alsnog geld genoeg hebben om zijn land te ontwikkelen. Hij opende een fonds en ging op het wereldtoneel met de pet rond om 3,6 miljard dollar op te halen, zestig procent van wat Ecuador naar verwachting kon verdienen door de olie onder het nationale park te winnen.
Het was een goed idee. De internationale gemeenschap werd medeverantwoordelijk gemaakt voor dit stuk natuur. Als er voldoende geld zou worden opgehaald, zou het park voor eens en altijd worden afgesloten voor olieboringen. Meer dan een half miljard ton CO2 zou niet de lucht in gaan. Maar het plan mislukte. De wereld begreep de vraag van Ecuador niet, zag het als chantage, of was gewoon niet bereid te betalen. Er werd slechts driehonderd miljoen dollar toegezegd, en daarvan werd maar dertien miljoen overgemaakt. In 2013 opende Correa het park alsnog voor oliewinning. Drie jaar later vloeiden er 23.000 vaten olie per dag uit.
Er zijn inmiddels wegen aangelegd in het park, wat voor de natuur het begin van het einde is. Waar wegen zijn, gaan mensen, en waar mensen gaan, begint de ontbossing. De zone waar de winning zich afspeelt is, zoals veel boorlocaties in het land, gemilitariseerd. President Correa ontpopte zich tot mini-dictator die tegenstanders van de boringen wegzette als ‘tegenstanders van de vooruitgang’. Met harde hand zag hij toe op de winning van de olie. Hij moest wel. Wie eenmaal afhankelijk is van olie-export blijft het ook.
De oliewinning in de Amazone laat zien hoe roekeloos ons economische systeem is – hoe ver het ons dwingt te gaan, en hoe bijna iedereen daaraan meewerkt. Het vliegtuig waarmee ik naar Quito en weer naar Amsterdam vloog, was gevuld met de kerosine die op dit soort plekken wordt geproduceerd. Ik kan daar wel ‘tegen’ zijn, maar dat verandert niets. Een ‘tragedy of the commons’, zo noemt de Amerikaanse ecoloog Garrett Hardin de situatie waarin we zijn beland. Iedereen maakt gebruik van schaarse gemeenschappelijke ‘goederen’ – olie, gas, kolen, lucht, het bodemleven, een leefbaar klimaat – , maar bijna niemand hoeft af te rekenen voor de uitputting of vernietiging ervan.
De Britse investeerder en vermogensbeheerder Jeremy Grantham verwoordde het in 2018 scherp: ‘We kappen onze bossen, we putten onze bodem uit, we vervuilen en verspillen ons water, en we maken een open riool van onze atmosfeer. Dat vind je allemaal niet terug op begrotingen en belastingaangiftes. Het kapitalisme en de traditionele economie kunnen gewoonweg niet met dit soort problemen omgaan.’ De voornaamste pretentie van het kapitalisme is dat de markt de prijs van goederen altijd correct weergeeft. De zuivere wetten van vraag en aanbod, zo luidt de theorie, maken dat wij altijd de juiste prijs betalen voor wat we consumeren. Maar daar klopt dus helemaal niets van. Want niemand rekent af voor het stapje bij beetje onleefbaar maken van de planeet. De tragedie is dat wat van iedereen is uiteindelijk van niemand is – en dan verdwijnt.
Toch dringt dit alles maar niet door bij bestuurders. Vooral in het politieke midden, bij de rechtse partijen en bij de gevestigde fossiele bedrijven heerst nog altijd het geloof dat ‘behoedzaam’ klimaatbeleid het hoogst haalbare en het verstandigste is. Zij presenteren dit als de positie van realisten, van verstandige mannen en vrouwen die zich niet gek laten maken, die actief weerstand bieden tegen de zogenoemde ‘drammers’ die te snel te veel verandering zouden willen. Zij houden het hoofd koel, ook op een warme planeet. Maar deze ‘realisten’ slaapwandelen een tijdperk van enorme economische schade in, met gevolgen voor ons allemaal.
‘Hoe kunnen we een moderniseringsproject dat sinds twee eeuwen “vergat” te anticiperen op de reacties van de aarde op het menselijke handelen nog als “realistisch” beschouwen?’ vraagt de Franse filosoof Bruno Latour zich af. ‘Hoe kunnen we de “objectiviteit” van economische theorieën aanvaarden die niet in staat zijn te verdisconteren dat de hulpbronnen waarvan ze de uitputting hadden moeten voorzien schaars blijken te zijn? (…) Hoe kunnen we een beschavingsideaal “rationalistisch” noemen dat zich schuldig heeft gemaakt aan een zo kolossale inschattingsfout dat ze ouders de mogelijkheid ontzegt hun kinderen een bewoonbare planeet na te laten?’
Dit oude realisme heeft ons niets meer te leren – dat hebben steeds meer mensen door. Net op tijd komt nu een nieuw realisme op, uitgedragen door een nieuwe generatie die begrijpt dat het pas echt radicaal is om nog langer door te gaan op de oude voet.
Dit is een bewerkte voorpublicatie uit Jelmer Mommers’ boek Hoe gaan we dit uitleggen: Onze toekomst op een steeds warmere aarde, dat 4 juni verschijnt bij De Correspondent Uitgevers