Trek iemand de kazuifel aan en zijn woorden worden apodictisch. Het paarse kleed valt soepel om Connies schouders; ze houdt van haar rol, ze valt ermee samen. De erfenis, het boekenweekgeschenk dat zij dit jaar schreef, is daarvan andermaal een mooi product. … Schrijven is geven … De schijn van echtheid, dat is literaire vormgeving … Schrijven is verleiden … De roman is de enige kunstvorm waarin het unieke menselijke fenomeen van de zelfbespiegeling en de helse afzondering van het denken vormgegeven kan worden… Ex cathedra definieert Connie Palmen wat schrijven is, alsof zij het gelijk van een proustiaans oeuvre in de rug heeft. Zonder zich daarbij te bekommeren om zoiets banaals als dat zij nu, op dit moment, op deze zelfde bladzijden, geacht wordt haar gedachten ook nog aan te kleden. De verpakking van haar gedachten is dun, het verhaaltje is van vloeipapier. Een doodzieke schrijfster haalt een secretaris in huis om haar archief te ordenen en samen te werken aan ‘de grote roman’ waarin eens en voor al haar schatplichtigheid aan andere schrijvers verwoord moet zijn. ‘Alle geesten slijpen zich scherp aan elkaar.’ De bedoeling is dat na haar dood de secretaris op eigen kracht het karwei zal kunnen voltooien. Het is een gegeven dat Connie Palmen alle gelegenheid geeft haar stokpaardjes te berijden (‘heerlijk op eigen sap glijden’), haar schrijverschap te rechtvaardigen en haar kwelgeesten ervan langs te geven. Slim, die vorm, want de boekenkast kan openlijk worden geplunderd. In het archief van de schrijfster pakt de secretaris van de ringbanden de band F-H ertussenuit en zoekt onder ‘familie’. Vervolgens kiest hij uit de opsomming daaronder ‘broers’ en pakt volgens de aanwijzingen Franny en Zooey van Salinger uit de kast. Volgt een verhandeling over de liefde voor broers, die de schrijfster had aangetekend op losse velletjes papier, weggestopt in dit boek. Op deze manier volgen er heel wat afzonderlijke opstelletjes, en ook kunnen er soms allerlei citaten onder elkaar worden gezet. Met lukraak heeft dat niets te maken, wel alles met het hoogstpersoonlijke gedachtegoed van Connie Palmen, die zich hier vermomd heeft als een vroegoude grand old lady van de literatuur. De doorgewinterde schrijfster, de ‘verdorven vedette’, openbaart de ontvankelijke secretaris de geheimen van het schrijven. Wat is een goed boek? Het is een van de vele vragen die in De erfenis worden gesteld, en er wordt een mooi antwoord op geformuleerd: ‘Een goed boek wordt bijeengehouden door iets wat er niet staat en datgene wat er niet staat, dat is het geheim van de schrijver.’ Wat dat geheim is, dat mogen anderen zeggen, want de schrijver zelf houdt het uit schaamte voor zich. Maar die geheime leidraad bepaalt wel of iets een goed boek wordt of niet. Verderop schrijft ze: ‘Het geluk van het schrijven ligt besloten in de wetenschap dat je je bij iedere zin door iets laat leiden, door iets wat je niet opschrijft, maar wat wel jouw motief is om te kiezen voor de woorden die je opschrijft.’ Het aldus ongeschreven boek werpt altijd zijn slagschaduw over alle boeken die wél materie worden. Een scherpe gedachte, misschien wat wijdlopig geformuleerd, maar anders zou het weer niet duidelijk worden. Een mooi weerwoord op al diegenen die Palmen ervan verdenken tot nog toe niet meer dan haar meisjesdagboeken aan de buitenwereld prijs te hebben gegeven. Nee, ieder woord in haar boeken is gewikt en gewogen, met het oog op maximaal authentiek effect. De schijn van echtheid, dat is literaire vormgeving. Minder subtiel, maar daarmee wel weer erg menselijk, neemt ze wraak op de critici die haar ‘narcisme’ verwijten. ‘Talentloze onbenullen’ zijn het, ‘met het verstand van een mossel en het taalgebruik van een dociele brugklasser, die weliswaar iets kan opschrijven, maar die niet kan schrijven’. Ook over het verschrikkelijkste woord van de jaren negentig, ‘kwetsbaarheid’, gaat ze lekker tekeer. ‘Het is een zeikwoord en het wordt altijd op de verkeerde momenten, door de verkeerde types gebruikt (…).’ Het blijft een wonderbaarlijk fenomeen, de verleidingskunst van Connie Palmen. Als iemand anders De erfenis had geschreven, was het terzijde gelegd als een raar boekje, vormloos, een brij van woorden die kleverige draden trekken als kauwgum waar te lang op gekauwd is, zonder smaak of kraak. Omdat zíj het heeft geschreven, krijgen haar woorden een lading waar Kozinski’s onschuldige held Chance uit Being there jaloers op zou zijn. Het boeiende is namelijk dat haar onverstoorbare superioriteit werkt. Ik lees het allemaal ademloos, denk over haar uitspraken na, zet streepjes in de kantlijn en zucht wat af. De erfenis had ook een monoloog kunnen zijn, van iemand die zijn bibliotheek beschouwt. De handeling is niet veel meer dan: de een zegt dit en de ander zegt dat, en de een had net zo goed de ander kunnen zijn. Die grote roman, waarvan in De erfenis voortdurend sprake is, zal met andere woorden dan ook wel het ongeschreven boek blijven. Het neemt niet weg dat Connie Palmen de grandeur van het schrijverschap met verve weet uit te dragen. Sterker nog: ze is er de verpersoonlijking van geworden.