Het is 2022. Ze hebben het over Ben Abbas, de lijsttrekker van de Franse Moslimbroederschap, die op het punt staat de verkiezingen te winnen: ‘Je moet hem niet zien als een talib of een terrorist, dat zou een grote inschattingsfout zijn: voor dat soort heeft hij alleen minachting. Als hij het over ze heeft in zijn opiniestukken in Le Monde, zie je achter de beleden morele afkeuring heel duidelijk die nuance van minachting doorschijnen; in feite beschouwt hij terroristen als amateurs.’

In het wereldbeeld van Houellebecq is dat een verschuiving. In Platform ging de hoofdpersoon bijna ten onder aan zijn haat voor moslimterroristen, in Onderworpen is er een nog gevaarlijkere variant te bedenken: de fundamentalist die toeslaat via de stembus, gebruik maakt van de veranderende demografie en politieke verbonden, en vanuit het parlement onstopbaar is. Waar terroristen hooguit het gevoel van veiligheid in een samenleving kunnen ontwrichten, kunnen gekozen parlementariërs die samenleving daadwerkelijk ontwrichten, van binnenuit, op ministeries, op scholen.

Natuurlijk hoeft de premisse van Onderworpen verder niet uitgelegd te worden, het is een what-if-roman over een Frankrijk waarin de Moslimbroederschap de macht in de schoot krijgt geworpen omdat de politieke en culturele elites geen eenheid willen vormen. Dat is op zich al een spectaculair gegeven, maar dat het boek in Frankrijk verscheen op de dag voor ‘Charlie Hebdo’ maakte het onherroepelijk onderwerp van het veel grotere debat over de identiteit en toekomst van Frankrijk in deze 21ste eeuw.

Hoe hadden we deze roman gelezen als de aanslag op Charlie Hebdo niet had plaatsgevonden?

Maar, bij wijze van gedachte-experiment, wat nu als de aanslag op Charlie Hebdo niet had plaatsgevonden? Hoe hadden we deze roman dan gelezen?

Dan hadden we misschien opgemerkt dat deze roman begint zoals de meeste andere romans van Houellebecq eindigen; met een hoofdpersoon die ooit liefde nastreefde, ooit carrière wilde maken, maar zich nu de facto heeft teruggetrokken uit de wereld, zijn eigen eenzaamheid heeft omarmd en zijn dagen vult met de zachte troost van een consumentenmaatschappij die in al je wensen en lusten kan voorzien (dat wil zeggen: afhaaleten en internetporno). Ooit papte de hoogleraar elk jaar aan met een nieuwe studente, maar met deze modus is hij klaar, nadat het is stukgelopen met de mooie joodse Myriam. Zijn heimwee naar haar lijkt vooral fysiek: ‘Elk van haar blowjobs zou genoeg zijn geweest om het leven van een man te rechtvaardigen’ (dit lijkt een gebbetje naar de tot klassieker verheven opmerking ‘Dit rechtvaardigt het leven van een man’ die Claude Lanzmann kreeg, alleen had Lanzmann toen net zijn tien uur durende holocaustdocumentaire Shoah voltooid).

Zijn blik op de wereld is precies wat je van Houellebecq verwacht, wat wil zeggen dat hij niet echt iets vernieuwends doet, maar alsnog is het fijn uitdagend in zijn scherpe hoofd te verkeren. Hij geeft af op de universiteit, waar nietsnutten de dienst uitmaken, hij klaagt over magnetronmaaltijden die het huwelijksleven hebben gesaboteerd, hij mijmert over oude kunstenaars en schrijvers (in dit geval de negentiende-eeuwse Joris-Karl Huysmans) die al met dezelfde problemen worstelden als wij nu, waarmee hij zoiets suggereert als: de mens leert nooit echt. En dan zijn er nog een stuk of wat vileine, uit de heup geschoten typeringen van de mensen om hem heen (‘Met haar hoekige schouders, haar grijze borstelkop en haar onverbiddelijke genderstudies-profiel leek Chantal Delouze, de collegevoorzitster van de universiteit Paris III-Sorbonne, me een honderd procent in beton gegoten lesbienne’).

En toch zit er in de eerste honderd bladzijden een soort tederheid die redelijk nieuw is voor Houellebecq. Het zit veel in het personage van Myriam, zijn hunkering naar haar gaat, hoewel hij dat zelf amper durft toe te geven, veel verder dan het seksuele. Hij wordt een keer uitgenodigd om bij haar ouders te dineren: ‘Op het moment dat haar vader een fles Châteauneuf-du-pape opentrok besefte ik ineens dat Myriam al wel in de twintig was, maar nog elke avond met haar ouders at; dat ze haar broertje met zijn huiswerk hielp, dat ze kleren ging kopen met haar zusje. Het was een clan, een hechte familieclan; en vergeleken met alles wat ik zelf had gekend was het zo ongelofelijk dat ik met moeite mijn tranen kon bedwingen.’

Tegenover de afstandelijkheid waarmee de hoogleraar de ontwikkelingen in Frankrijk gadeslaat, staat de nabijheid van Myriam, al is ze maar een bijfiguur. Op zijn verjaardag komt ze naar hem toe, en gaat met extra veel overgave met hem naar bed, ze maakt er een show van. Na afloop vertelt ze dat haar ouders gaan emigreren naar Israël. Ze hebben geen zin om de islamificering van Frankrijk mee te maken. Myriam gaat met hen mee, al vindt ze het vreselijk. De hoogleraar denkt er niet over na, maar opeens begrijp je het showelement van haar seks: ze wil zich nog één keer uitleven, zich laten zien, voordat ze het leven dat ze kende voorgoed achter zich moet laten. Ze kan zich niet aanpassen, zoals hij dat wél kan.

De tweede helft van de roman is erg journalistiek. Veel lange gesprekken over de politieke verschuivingen, die het what-if-gehalte moeten funderen. Het maakt de roman wat klinisch. Het beeld dat beklijft is eerder Myriam, op haar knieën; niet om te bidden, maar om haar seksuele vrijheid te vieren, nog één keer, voordat het doek valt.


Beeld: Michel Houellebecq (Konstantinos Papamichalopoulos)