Martha Gellhorn begint een van haar brieven met de mededeling dat ze eigenlijk helemaal geen brief zou moeten schrijven: ‘Het is puur gebrek aan zelfdiscipline. Zoals Ernest altijd (terecht) zei: jij verschiet je kruit met brieven. Brieven zijn voor schrijvers taboe: het kruit moet droog gehouden voor het echte werk. Net als zaad.’ Maar zoals met wel meer raadgevingen van deze Ernest – Hemingway, de vermaarde schrijver, met wie ze vier jaar getrouwd was – gaf ze er geen gehoor aan. Martha schreef een duizelingwekkend aantal brieven: ‘Zelf zou ik niet weten waar mijn pakweg vijf miljoen brieven over de aardbol rondzwerven.’ Niet eens zo’n heel sterke overdrijving gezien de kloeke verzameling van meer dan vijfhonderd bladzijden die slechts een kleine selectie is, voortreffelijk bezorgd door Caroline Moorehead, tevens auteur van de prachtige biografie Gellhorn: A Twentieth-Century Life.

Martha’s correspondentie beslaat het overgrote deel van de vorige eeuw; vanaf haar 22ste, toen ze gretig en vol verwachting met haar schrijfmachine in Parijs arriveerde, tot kort voor haar dood in 1998. Er spreekt een zekere verslaving uit de passie en niet-aflatendheid waarmee Martha brieven schreef. Ze kon niet anders. Ze had het ‘bijkletsen’ nodig, en aangezien ze zelden lang achtereen op dezelfde plek verkeerde, waren brieven de manier om contact te onderhouden met familie, vrienden, minnaars, collega’s en werkgevers. Het is nog nauwelijks voor te stellen: zo’n uitgebreide correspondentie met zo veel verschillende mensen, en ook in lengte verwonderen de brieven in dit e-mail- en sms-tijdperk. Een van Gellhorns (door Moorehead ingekorte) brieven aan haar minnaar David Gurewitsch telde 47 pagina’s.

Niet alleen het tijdsgewricht – van vóór de alomtegenwoordige telefoon – ook Martha’s reislust maakte de briefschrijverij noodzakelijk als communicatiemiddel. Ze bezocht 53 landen, vaak onder gebrekkige omstandigheden, want ze was (zo ongeveer) de eerste vrouwelijke oorlogscorrespondent, in elk geval de meest prominente; het is de hoedanigheid waar ze haar bekendheid mee verwierf. Dit náást het gegeven dat ze met Ernest Hemingway getrouwd is geweest; iets wat haar tot haar grote afschuw immer bleef achtervolgen: ‘Ik kom nooit van mijn leven meer van hem af en dat is bar onrechtvaardig.’

Toch was het de vermaledijde Hemingway die haar overreedde over de Spaanse Burgeroorlog te schrijven. Haar verhaal werd in Collier’s, een gerenommeerd tijdschrift, gepubliceerd en was de vliegende start van haar carrière als oorlogsverslaggeefster.

Die vocatie lijkt wat moeilijk te passen bij het aantrekkelijke meisje van gegoede huize dat Martha Gellhorn ook was. Maar haar interesse was oprecht, en ze bleef hierna voor altijd naar het verslaan van oorlog verlangen: ‘Oh hell. If there is a war anywhere I want to be at it.’

Gellhorn woont met Hemingway op een royaal buitenverblijf op Cuba als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Martha schrijft aan vrienden in de Verenigde Staten: ‘Zodra wij aan de oorlog meedoen, smeer ik ’m naar Frankrijk.’ Dat Martha zozeer popelt om de lommerrijke finca te verlaten om naar oorlogsgebied af te reizen, doet de lezer vermoeden dat het huwelijk met Hemingway niet al te happy kan zijn. Maar zelf laat ze daar – nog – niets over los. Dat komt pas veel later, als ze terugkijkt op haar Cubaanse periode met ‘E.H.’ die monomaan aan het schrijven óf uithuizig was: ‘Als ik dacht dat ik gek zou worden van verveling en eenzaamheid, vluchtte ik naar de oorlog: tot vier keer toe.’

Het is een van de facetten die dit brievenboek onweerstaanbaar maken, de verhalen die over een heel leven heen uitgesponnen zijn, en heet van de naald tot je komen, maar ook als herinnering, en nabeschouwing. Zoals de geschiedenis met Hemingway, die begint als een liefdesverhaal en eindigt als een oorlogsroman, compleet met hoogverraad.

Hemingway heeft eerder geen enkele belangstelling getoond om de oorlog in Europa te verslaan, maar als Martha haar uiterste best doet om D-Day mee te kunnen maken – ‘Ik heb er alles ter wereld voor over om bij de invasie te zijn’ – verandert hij van gedachten. Hemingway – op het toppunt van zijn roem – kan meteen mee naar Europa op een voorrangsvlucht per watervliegtuig, op de schaarse plek die Martha fel begeerde. Het is het einde van hun huwelijk, voor Martha althans, die de overtocht nu maakt op een dynamietschip: ‘Toevallig vervoert de minibadkuip waarop ik de enige passagier ben een hoop materieel dat bij het minste geringste BOEM zal doen. We mogen zelfs aan dek niet roken.’ Tijdens lange eenzame dagen in haar kooi schrijft ze: ‘Wat mij betreft is het allemaal voorbij (…) Ik ben intens verdrietig (…) Ik kan er niets aan doen. Ik wil alleen verder (…) Ik wil ontsnappen aan hem, aan mezelf en dit persoonlijk leven dat voelt als een dwangbuis.’

Het was niet de enige tegenwerking die Martha ondervond als oorlogscorrespondent. Het Amerikaanse leger, dat sowieso geen vrouwelijke verslaggevers aan het front toeliet, hanteerde de regel dat er maar één correspondent per krant of tijdschrift mocht rapporteren en rangeerde Martha daarmee uit (Hemingway schreef ook voor Collier’s). Dat ze zeven jaar ervaring als oorlogscorrespondent had, maakte niets uit. Martha schreef een koele maar woedende brief aan de legerleiding: ‘Ik heb oorlogsverslaggeving in Spanje, Finland, China en Italië gedaan en merk nu dat ik simpelweg niet in staat ben mijn werk op dit terrein te continueren, met als enige reden, voorzover ik kan ontdekken, dat ik vrouw ben.’

Maar ze ging als verstekeling mee op een hospitaalschip en versloeg zo – op indrukwekkende wijze – toch de invasie. Martha liet zich niet tegenhouden. Ze was koppig en ontzettend dapper. Aan angst had ze maling, in haar persoonlijk leven gaf ze er nooit aan toe. En in vele toonaarden komt in de brieven naar voren hoezeer ze het verafschuwt: ‘Angst is de overheersende menselijke emotie. Uit angst komt al het kwaad voort: haat, vooroordeel, wreedheid en ordinaire valsheid (…) Bedenk eens hoe de wereld eruit zou zien, alleen al politiek gesproken, als angst er niet heer en meester was.’

In tijden dat zelfs een baan buitenshuis voor een vrouw gedurfd was, zwierf Martha Gellhorn in haar eentje de wereld over en schreef daar artikelen en reportages over. Ze leefde als een man, en mat zich ook af aan mannen. Over haar roman Liana schreef ze aan H.G. Wells dat het personage van de man iets van haarzelf weg had, en: ‘Met de vrouw in het boek heb ik medelijden, maar eigenlijk heb ik medelijden met vrouwen in het algemeen. Ze zijn niet vrij en kunnen zichzelf ook met geen mogelijkheid bevrijden. Dat zijn zeker de hormonen, als ik er ooit tijd voor heb zal ik me eens op de biologie storten om uit te vinden hoe dat zit.’

Ze had een grondige hekel aan vrouwenzaken als koken en het huishouden, en blonk bepaald niet uit in het moederschap (ze had als alleenstaande vrouw een zoon geadopteerd), maar was heel vrouwelijk in haar obsessie met haar uiterlijk en dan met name de lijn. ‘Ik weeg nu 56 kilo, één kilo boven mijn ideale gewicht, dus daar ga ik nog naar terug, en mijn liefste bezigheid is me bruin te laten bakken van top tot teen, naakt bij het zwembad. Billen en borsten laten zich het lastigst roosteren.’ Het was een van haar grote genoegens: tot ver in de tachtig bleef ze naakt zonnen en zwemmen. En maniakaal op haar lijn letten. Op haar 73ste ging ze nog naar een ‘fat farm’, vastbesloten om drie kilo af te vallen.

Toch past het bij Martha Gellhorn: ze had een grote behoefte alle facetten van haar leven in de hand te houden. Op zakelijk gebied leverde ze hevig strijd met opdrachtgevers, uitgevers en zaakwaarnemers. Alleen op het terrein van de liefde verloor ze vaak alle controle. Aan Lew (een getrouwde filmproducent ‘op doorreis’) schreef ze: ‘Kom terug kom terug kom terug. Kom terug want ik heb je zo nodig.’ In de ellenlange brieven aan David Gurewitsch, die arts was en ‘the single greatest sex frenzy of my life’, bekende ze niet te weten hoe ze hem ‘genot zou kunnen schenken’. Ze vraagt hem of er wellicht iets is wat ze zou kunnen lezen, want: ‘Door de mannenpraat die ik heb opgevangen weet ik donders goed dat sommige vrouwen worden beschouwd als “fantastisch in bed”.’

Soms lijkt het alsof elke liefde weer een ander gevoel bij haar losmaakte, maar goedbeschouwd waren ze daar iets te talrijk voor. Toen Martha een keer haar dagboeken herlas, besefte ze dat zelf ook met een schok: ‘Wat me verbijstert is het aantal mannen, namen waarvan ik me de bijbehorende mens niet meer herinner, en het constante refrein dat ik zo moe ben (ik zou het niet overleven als ik nu zo veel zou doen als toen) en zo alleen. In één jaar drie grote liefdes (daarmee bedoel ik, mét hartstocht en het besluit NIET te trouwen), vier kleine, en zwanger raken van een achtste (ik zweer het je), terwijl ik dat jaar voortdurend tegen mezelf roep dat ik niemand ken en zo alleen ben.’

Ja precies, dat hadden we als lezer ook al opgemerkt. Want Martha klaagde soms over zaken die evident niet waar waren. Zo vond ze zichzelf lui: ‘Ik betreur het dat ik nooit discipline heb gehad en dus alleen heb geschreven wat ik wilde.’ Sorry Martha, we hebben zojuist de brieven gelezen waarin je vertelde hoe je het ‘bloed uit de vingers’ schreef om weer een roman te voltooien. Hoezo geen discipline?

Het klagen kwam ook door de ouderdom die haar zwaar viel, bij tijden. En onderhand weet de lezer: als Martha leed, deed ze dat niet alleen. Ze kon een verschrikkelijke vrouw zijn: onaardig, kritisch en volkomen tactloos. Vriendin Betsy Drake merkte een keer tegen Martha op dat haar gezelschap leek op ‘vriendschap met een nijlpaard dat er geen benul van heeft dat hij op je tenen staat’.

Toch had Martha aan vrienden geen gebrek, want ze was ook trouw, liefhebbend, geïnteresseerd en grappig. Haar brieven te mogen ontvangen, die altijd interessant, ad rem en goed geschreven waren, moet een groot plezier zijn geweest. George Kennan, een vriend, zei ooit tegen haar dat die brieven haar ware genre waren, ‘en het is waarin je op je zuiverst en overtuigendst bent’. Voor Martha zelf was het een vorm van vermaak: ze deed het er alleen maar bij, naast al het andere dat ze schreef: haar journalistieke werk, verhalen en romans, en zo af en toe een dagboek: ‘Ik besloot mijn dagboeken van vijftien jaar door te kijken die ik nooit meer had ingezien. Ik zie nu opeens de zin van een dagboek in. Deze moeten uiteindelijk verbrand worden, maar o, wat een zelftherapie. Want ik ben altijd zo geweest als nu.’


Martha Gellhorn, De ogen van miljoenen: Brieven 1930-1996, geredigeerd door Caroline Moorehead, vertaald door Christien Jonkheer. Meulenhoff (in de serie Sterke vrouwen), 630 blz., € 29,90. Selectie uit Selected Letters of Martha Gellhorn, selected and edited by Caroline Moorehead. Henry Holt & Company, 531 blz., € 15,99