
In de auto-industrie zag je fabrikanten op twee manieren voorsorteren op de energietransitie. Renault, Nissan en bmw kwamen al vroeg met elektrische auto’s, maar alleen Tesla deed met vooruitziende blik meteen niets anders meer. De traditionele merken kozen angstvallig voor geleidelijke evolutie. Schrapten de diesels, maakten auto’s een klein beetje maar niet helemaal elektrisch, hakten geen knopen door – en kwamen zichzelf hard tegen toen Musk gelijk kreeg.
De vraag is of de klassieke muziek niet voor een vergelijkbaar dilemma staat. Er is te veel oud, te weinig jong publiek. Voor dat gehoor spelen Nederlandse symfonieorkesten een voor 2023 grotendeels verbluffend traditioneel repertoire. Nog een Dvorák, weer een Mahler, voor de beroemde solisten een vioolconcert van Brahms of klavierleeuwenconcert van Rachmaninoff. En daar gaan steeds minder mensen twee uur stom voor zitten. Je sterft bij het zien, terwijl enerzijds de jonge componeertalenten overal ter wereld te vaak vergeefs aan poorten kloppen en anderzijds de museale, eurocentrische monocultuur van de klassieke muziek snel terrein verliest. Waar is de vitale muziekcultuur van de vroege twintigste eeuw, toen Willem Mengelberg bij het Concertgebouworkest de ene levende componist na de andere programmeerde, waaronder de ene grootheid – Mahler – die mede dankzij Mengelbergs onwankelbare loyaliteit wereldberoemd werd? En wat als de nu nog fitte 75-jarigen in het Concertgebouw over vijf jaar hun uitgaansleven opgeven? Dan zou na de covidcrisis, die er hard inhakte, wel eens de volgende grote aanslag op de muzieksector kunnen plaatsvinden. Weten orkesten hoe ze relevant kunnen blijven voor een jong en cultureel gediversifieerd publiek dat ze nu mondjesmaat over de vloer krijgen, behalve waar de chef zich profileert als filmster? Voor dat geluk bij een ongeluk, want Lorenzo Viotti is een onaanvaardbaar arrogante diva, mag het Nederlands Philharmonisch Orkest de duivel op de knieën danken.
Dan Duitsland. In februari bezocht ik in de Hamburgse Elbphilharmonie, zes jaar na opening een van de belangrijkste muziekcentra van Noord-Europa, het nieuwe Visions-festival. Initiatiefnemer Alan Gilbert – voorheen baas bij het New York Philharmonic, nu chef van de NDR Elbphilharmonie – ontvouwde een panorama van uitsluitend hedendaagse muziek in al zijn facetten. Iedereen die ertoe doet of op het punt staat dat te doen stond op de lessenaars: Kaija Saariaho, John Adams, Sofia Goebaidoelina, Hans Abrahamsen, Esa-Pekka Salonen, Rebecca Saunders, Enno Poppe, Helmut Lachenmann, Thomas Larcher, de fascinerende IJslandse Anna Thorvaldsdottir. De voortreffelijke Nederlandse dirigent Bas Wiegers bracht er met Ensemble Resonanz Double (Grido II) voor 48 strijkers van de 87-jarige, eeuwig jonge Helmut Lachenmann. Een Poppe-programma van Ensemble Modern onder leiding van de componist werd door een keurig middelbaar publiek met grote concentratie aangehoord. Zo’n labyrintisch bombardement van de zintuigen had de Hollandse Dvorák-junk niet getrokken. Hier zaten Duitse cultuurburgers die nog op school hebben geleerd dat cultuur niet voor jou door de knieën moet, maar andersom. Die willen op hun tenen voor een raadsel, want de essentie van verheffing blijft toch leren klimmen door te hoog te grijpen. Dan wordt het vechten, en daar heb je iets aan. Wat een bevrijdende ervaring; muziek in het nu.Terug in Nederland.
Bij de seizoenpresentatie 2023-2024 van het Nederlands Philharmonisch Orkest drukt artistiek leider Willem de Bordes zijn gehoor op het hart de nieuwe muziek die het orkest niet wil negeren graag zo warm mogelijk te verwelkomen. Vergeten we even niet dat de grote Mahler ooit ook jong en onbekend was. De defensieve toon is spreekwoordelijk. Geen cultuurinstelling wil haar aanhang tegen zich in het harnas jagen, dat begrijp ik. Dan maar pappen en nathouden. In de afgelopen jaren is van alles geprobeerd om het concert als ritueel en de muziek aantrekkelijk te houden of te maken voor zowel de habitués als door de overheid geëiste nieuwe doelgroepen die straks de krasse knarren moeten opvolgen. Filmbeelden, informelere setting met een hapje en een drankje, cross-over-programma’s met popartiesten, filmbegeleidingen in Ahoy voor de massa en optredens op gekke locaties met, nou ja, andere mensen dan je tegenkwam in het spierwitte Concertgebouw. Maar de dode muziek werd er alleen maar doder op en de nieuwe muziek bleef een pijndossier. Het trekt geen volle zalen en het leeft niet.
Dominic Seldis, aanvoerder contrabassen bij het Koninklijk Concertgebouworkest, deed vorig jaar verbazingwekkende uitspraken: ‘Ik speel veel hedendaagse klassieke muziek in het orkest, ook van hedendaagse artiesten, maar het meeste is behoorlijk slecht. Ik denk dat Stravinsky (1882-1971) de laatste componist was die echt goede muziek maakte.’ Dat vatte de sleetse mainstream-attitude aardig samen. Anderzijds; de afschuw was tenminste eerlijk. Ik weet niet wat schadelijker is: de categorische veroordeling of de paternalistische aanbeveling in de sfeer van even slikken, maar u knapt er wel van op. Al snap ik de prudentie best, hier bij het Nederlands Philharmonisch in de Spiegelzaal. Het gros van de aanwezige orkestvrienden is nog ouder dan ik, 57, en je weet één ding zeker: de meerderheid verkiest Brahms boven Boulez.
’s Avonds speelt het Nederlands Philharmonisch onder eredirigent Hartmut Haenchen tussen Wagners Tristan-voorspel en een meesterlijk gedirigeerde Zevende symfonie van Bruckner niettemin een prachtig nieuw stuk van Thomas Larcher. Ik zie geen zichtbaar ongenoegen in de zaal. Het stuk is niet te lang en toegankelijk, zoals veel nieuwe muziek dat al weer jaren is. Zie, het kan dus wel. Aan de componisten ligt het niet. De jaren van een ondoorgrondelijk, hermetisch modernisme zijn voorbij. Veel postmoderne makers, Larcher inbegrepen, schrijven opportunistisch snakkend naar contact de sterren van de hemel. De vraag is of ook die meer verbindende figuren wel voldoende ruimte krijgen.
In het aanstaande seizoen bij het Nederlands Philharmonisch zeker niet. Marc Albrecht dirigeert zowaar Ligeti’s klassieke spookmeesterwerk Atmosphères op een programma met Strauss’ Also sprach Zarathustra. De kenner herkent een hommage aan de muziek uit Stanley Kubricks scifi-klassieker 2001: A Space Odyssey. Ik vind een mopje Arvo Pärt en een poeslief tonaal stukje van de Fin Einojuhani Rautavaara (1928-2016), Melankolia uit zijn Cantus Arcticus, ‘concert voor vogels en orkest’. De grootse Brit Thomas Adès klinkt in zijn Märchentänze op zijn zoetst tussen de Rococovariaties en de Mozartiana-suite van Tsjaikovski. In elk geval speelt Haenchen wel het meesterlijke Mors Aeterna van Willem Jeths. Ander lichtpunt is een nieuw stuk van Mathilde Wantenaar. Die schrijft prachtige muziek en dat is uiteraard geen schande. Laat de schoonheid maar als breekijzer voor een cultuuromslag fungeren, het doel heiligt de middelen. De rest is van Handel tot Britten, allemaal mooi en veel te weinig. Het Residentie Orkest? Eén keer Dutilleux’ celloconcert Tout un monde lointain, ook daar een nieuwe Wantenaar, verder Rachmaninoff, Elgar, Dvorák en laagdrempelig Onthaasten op de zondagochtend met Mozart, Beethoven en Haydn.

Altijd weer die angst voor botsingen en leeglopende zalen. Je hoeft volwassenen niet te sparen. De mens is de mens. Hij kan niet zonder utopieën. Maar zo denkt dit land niet. Het ziet zowel niet-ingewijden als de vaste klanten als patiënten die je met zachte hand de tempel binnen leidt. Zo drong de gruwelterm laagdrempelig het cultuurbeleid binnen. Laagdrempelig is eind maart in de Rotterdamse Doelen de voorstelling SEV7N van het Rotterdams Philharmonisch Orkest met spoken word-artiest Y.M.P. Die gaat over een collectief rouwproces en de introductietekst kan zo in een coaching-folder. ‘Rouwen om het verliezen van een dierbare maar ook rouwen om de wereld die meer dan ooit polariseert. En in een wereld waarin sociaal contact steeds minder wordt, is verbinding tijdens het rouwen de beste oplossing.’ Het is in alle opzichten verschrikkelijk. Niet vanwege de rouw, niet vanwege het genre. Het is gewoon te slecht. Natte-kranten-hiphop met een wanhopig toporkest dat pislauw miserabele arrangementen speelt, met de drums ontworteld rondzwevend als in een beatmis anno 1972. De teksten zijn empowerment-grootspraak in het genre Mij Vertrap Je Niet. En dat voor een halflege zaal, van harte met je publieksverbreding. Mijn hart bonkt plussend en minnend alle kanten op. Ik zag daar wel gekleurd publiek, dat zich getuige het applaus na afloop best vermaakte – doel bereikt. Maar welk doel heiligt welke middelen? Welk jong klassiek talent zou niet sterven om met het Rotterdams te mogen samenspelen? Hoe graag had dirigent Frans-Aert Burggraaf niet hier een symfonie van Beethoven geleid? Na een half uur rouwen op club- en buurthuisniveau snak ik naar Snoop Dogg en staan alle dilemma’s weer op scherp.
Straks over naar de orde van de dag in Rotjeknor. In het nieuwe seizoen voor de zeshonderdste keer Beethovens Negende, aangekondigd als ‘visioen van een betere wereld waarin alle mensen broederlijk samenleven’, en het Vioolconcert van Brahms met na de pauze Bruckners Zevende symfonie. ‘Wat is er mooier dan eerst met Brahms het leven op aarde te vieren om je daarna door Bruckner naar de hemel te laten voeren?’
De emotiekramp is te pijnlijk.
Maar dan het Concertgebouworkest. Dat speelt komend seizoen zeventien levende componisten: jong en oud, man en vrouw, uit alle werelddelen. Carlijn Metselaar. Betsy Jolas. Theo Loevendie. Sofia Goebaidoelina en John Adams. Unsik Chin en Jörg Widmann. Wilbert Bulsink, Hawar Tawfiq. En dan zijn Ligeti en Oliver Knussen wegens doodzijn niet eens meegeteld. Er is aandacht voor vergeten mannen en vrouwen als Leo Smit, Lili Boulanger, Louise Farrenc en Fanny Hensel-Mendelssohn. De laatste twee zijn trouwens gewoon ondergebracht in de traditionelere B-serie, evenals Larchers Kenotaph en Goebaidoelina’s Altvioolconcert.
De meeste levende componisten zijn wel iets te reservaatachtig gecomprimeerd in een beperkt aantal programma’s van de A-serie (van Actueel, Avontuurlijk, Aangrijpend), zodat de voor sponsors en tournees gewenste sterdirigenten en -solisten alle ruimte houden voor hun Mahlers en Chopins, of de grote Bruckner-cyclus, die trouwens niet overbodig lijkt, aangezien aan de voor stomme boer versleten, uitverkoren Oostenrijkse mysticus nog steeds veel niet genoeg begrepen is. Natuurlijk zal er – daarin krijgt Seldis vast gelijk – in de nieuwe oogst veel tegenvallen. Ook Haydn, Mozart en Beethoven staken als uitverkorenen tussen dozijnen derderangsfiguren uit. Helaas laten zich alleen op de bühne kaf en koren scheiden. En juist grote muziek laat zich helaas niet in één keer kennen. Bij Mahler heeft dat verwerkingsproces meer dan een halve eeuw geduurd. Maar nu is het klaar met hem, echt klaar. De orkestwereld moet bewegen. Naar het heden. Op volle kracht. Het is simpel: als we nu niet de jacht op nieuwe helden en heldinnen inzetten, heeft de muziek over een paar decennia geen grote meesters en een nieuw publiek geen identificatiemogelijkheden meer. Het enige ensemble waar dat besef voorzichtig indaalt lijkt me vooralsnog het Koninklijk Concertgebouworkest.