
De wetenschap bevindt zich in een overgangsfase naar een nieuw regime dat wordt gekenmerkt door een schaalvergroting van wetenschappelijke activiteiten en de opkomst van nieuwe klant-opdrachtgeverrelaties. Hierdoor veranderen professionele rollen en carrièrepaden, vervaagt het onderscheid tussen de academische wereld en de ‘buitenwereld’ en verschuiven de grenzen tussen fundamentele en toegepaste wetenschap en bijvoorbeeld ook tussen wetenschap en technologie.
Over deze ontwikkelingen zijn verschillende verhalen in omloop. Sommige mensen schrijven ze toe aan het feit dat de wetenschap te snel gegroeid is. Anderen zijn van mening dat afnemende meeropbrengst inherent is aan onderzoek. Weer anderen geloven dat de verminderde belangstelling voor militair onderzoek en militaire ontwikkeling gecombineerd met de toegenomen internationale concurrentie de schuld is. Sommigen treuren om het verdwijnen van een onzichtbaar college van waarheidszoekers en de opkomst van wetenschappelijk waardeloze individuele ondernemers. Sommigen vieren het feit dat wetenschappers eindelijk gedwongen worden aandacht te hebben voor hun uiteindelijke klanten, de zakelijke pijlers van de economie. Weer anderen concluderen dat commercialisering de hedendaagse wetenschap niet drastisch verandert.
In een dergelijk klimaat, dat wordt gekenmerkt door controle en sturing van de wetenschap, is het niet verrassend dat er toegenomen aandacht is voor de ‘economie van de wetenschap’ die moet helpen bij het structuur geven aan de onuitgewerkte impressies van de verschillende betrokkenen en een basis moet vormen voor het weloverwogen debat over wetenschapsbeleid. Daarbij wordt soms met misplaatst heimwee naar het verleden en vaak met jaloerse blik naar de ontwikkelingen binnen de Amerikaanse academie gekeken. Vanuit een economisch-historisch en Amerikaans-geografisch perspectief kunnen twee lessen worden getrokken over Nederland. Ten eerste: zo nieuw zijn die recente ontwikkelingen niet. Ten tweede: ze zijn al helemaal niet Amerikaans.
Vanuit economisch-historisch perspectief kunnen drie regimes van de twintigste-eeuwse wetenschappelijke organisatie in de Verenigde Staten worden onderscheiden. Als eerste was er het ‘Captains van Eruditie Regime’ dat duurde van 1890 tot de Tweede Wereldoorlog en dat zo is genoemd ter ere van Thorstein Veblen. De Amerikaanse econoom en socioloog gaf de vroegste beschrijvingen van de onderzoeksuniversiteit die steeds meer onderworpen werd aan specifieke corporate organisatorische principes. Tijdens het Captains van Eruditie Regime inspireerde het succes van grootschalige corporate laboratoria de uitvoer van corporate protocollen en structuren voor financiering van universiteiten door middel van stichtingen. Tijdens dit regime beleefden scheikunde en elektrotechniek hoogtijdagen.
Vervolgens ontstond er het ‘Koude Oorlog Regime’. Wetenschap was tijdens de Tweede Wereldoorlog totaal veranderd en continueerde in een nieuw economisch model dat gedurende de hele Koude Oorlog domineerde. Het was tijdens dit regime dat wetenschappers in hoge mate werden gesponsord door de overheid en geloofden in de onafhankelijkheid en de isolatie van de ivoren toren. De wetenschapsgebieden die tijdens dit regime floreerden, waren natuurkunde, operationele research en formele logica.
Tegenwoordig bevinden we ons in het ‘Geglobaliseerde Privatisering Regime’ waarvan het ontstaan werd gestimuleerd door de oliecrisis, de daaruit voortvloeiende economische vertraging en gebeurtenissen in het voormalige sovjetblok. Met andere woorden, de veranderingen die we ervaren tijdens dit regime zijn meer dan een reactie op bezuinigingen, en veeleer toe te schrijven aan een grotere verschuiving in de samenhang van het management en de financiering van de wetenschap. Tijdens dit regime werden met name biogeneeskunde, genetica, informatica en economie gestimuleerd.
Kortom, een bepaalde vorm van economische onderbouwing heeft altijd een stempel gedrukt op de organisatie van Amerikaans wetenschappelijk onderzoek. Als gevolg hiervan is de huidige golf van commercialisering niet geheel nieuw, maar ook niet helemaal hetzelfde.
Alle drie regimes kunnen ook buiten de Verenigde Staten worden gevonden. Voor het Captains van Eruditie Regime wijs ik graag naar NatLab, het Philips Natuurkundig Laboratorium in Eindhoven, dat werd opgericht in 1914. De eerste directeur, Gilles Holst, ontwikkelde een academische omgeving onder meer door middel van het organiseren van lezingen door vooraanstaande wetenschappers en het stimuleren van deelname aan congressen en van academische publicaties door het eigen laboratoriumpersoneel. Daarnaast heeft NatLab een belangrijk stempel gedrukt op de technische natuurkunde aan de Technische Universiteit van Delft.
Voor het Koude Oorlog Regime noem ik Cern, de Europese organisatie voor nucleair onderzoek, ’s werelds grootste laboratorium voor deeltjesfysica. Dit instituut werd gecreëerd op het hoogtepunt van de Koude Oorlog, in 1954, in een poging om de Europese natuurkunde in haar oude grandeur te herstellen middels een omkering van de braindrain van de slimsten en besten naar de Verenigde Staten en het voortzetten en consolideren van naoorlogse Europese integratie.
Voorbeelden van het Geglobaliseerde Privatisering Regime zijn de doelstellingen van het verdrag van Lissabon, die erop gericht zijn om van de Europese Unie de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie in de wereld te maken. In ons eigen land blijkt het bestaan van dit regime uit verwijzingen naar de op kennis gebaseerde economie, de internationale positionering, topstudies, studentenportefeuilles, multidisciplinaire kennisstrategieën, onderzoeksscholen, de toelatingsbeperkingen, postdocs, de BaMa-structuur, studentvouchers en variabel collegegeld.
Amerika lijkt het grote voorbeeld in ons verlangen om Nederland als kennisland op de kaart te zetten. Nu heb ik vijftien jaar in de Verenigde Staten gewoond, eerst als promovendus aan Stanford University en vervolgens als assistant en daarna associate professor aan de University of Notre Dame, en ik moet vanuit Amerikaans-geografisch perspectief grote verschillen tussen de academie in de Verenigde Staten en die in Nederland constateren. Waar Amerikaanse studenten aan de poort worden geselecteerd, mogen Nederlandse universiteiten dat nog steeds niet. Waar mijn (voormalige) studenten aan de University of Notre Dame in Indiana 45.000 dollar (ruim 32.500 euro) tuition betaalden, zijn mijn studenten aan de Radboud Universiteit Nijmegen 1835 euro collegegeld kwijt. Waar mijn Amerikaanse studenten 24 uur per dag en zeven dagen per week de bibliotheek bevolkten, besteden mijn Nederlandse studenten gemiddeld 32 uur per week aan hun studie.
Maar de culturele verschillen gaan nog dieper. Waar in Amerika het vertrouwen regeert, bejegenen Nederlandse universitaire bestuurders hun werknemers met wantrouwen. Dat Amerikaanse vertrouwen is niet blind, integendeel, maar het is wel faciliterend. Waar Amerikanen een heilig geloof hebben in marktwerking viert de bureaucratie hoogtij op de Nederlandse universiteiten. Waar mijn onderwijs- en onderzoeksprestaties in de Verenigde Staten door collega’s zorgvuldig werden beoordeeld, dien ik in Nederland te voldoen aan een abstract lijstje prestatiecriteria opgesteld door bureaucraten met weinig gevoel voor de dagelijkse wetenschappelijke praktijk.
Niet de wetenschappers maar de managers maken de dienst uit aan Nederlandse universiteiten. In plaats van onderwijs en onderzoek te ondersteunen, zijn de administratieve afdelingen vooral druk doende met het samenstellen van spreadsheets ten behoeve van de volgende visitatie of accreditatie. Als gevolg daarvan ben ik bijkans meer tijd kwijt met het verantwoorden van mijn onderwijs dan met het verzorgen ervan.
Maar het gaat niet om mij persoonlijk, het gaat om het geld- en tijdverslindende monster dat door het visitatie- en accreditatiecircus is gecreëerd. Het verlammende wantrouwen waarop het Nederlandse systeem is gebaseerd, belemmert de wetenschappelijke productiviteit in plaats van deze te bevorderen. Daarnaast stimuleert het strategisch gedrag. Strategische onderzoekers richten zich op prestatiecriteria als het aantal artikelen in tijdschriften met een hoge impactfactor en leggen zich vooral toe op het herhalen van veilige wetenschappelijke trucjes. Zo worden onderzoeksbevindingen eindeloos uitgemolken om er maar zo veel mogelijk onderzoekspunten uit te slepen.
Terwijl we denken het Amerikaanse voorbeeld te volgen, sluiten de ontwikkelingen binnen de Nederlandse wetenschap juist veel meer aan bij de algemene maatschappelijke tendens binnen ons land. De overheersende inzet hierbij is het continue streven grip te krijgen op de toegenomen complexiteit. Waar gespecialiseerde wetenschappers op zoek gaan naar steeds kleinere deeltjes ontwikkelt de politiek steeds meer verfijnde institutionele arrangementen. Denk hierbij aan de toegenomen hoeveelheid wetten en regels, het steeds intensiever organiseren van toezicht, het oprichten van tal van inspecties. Al deze institutionele arrangementen hebben één ding gemeen: de behoefte aan beheersing, dan wel het uitsluiten van fouten en risico’s.
Maar hoe kun je toezicht houden op bijvoorbeeld financiële producten waarvan nog slechts een enkele specialist snapt hoe ze in elkaar zitten? Omdat de toenemende complexiteit steeds weer weet te ontsnappen aan onze ambitie in control te zijn, belanden we in een vicieuze cirkel waaruit ontsnapping niet mogelijk lijkt. Deze typisch Nederlandse problemen los je niet op met misplaatste verwijzingen naar Amerikaanse toestanden, maar door de voornaamste oorzaak aan te pakken.
De Nederlandse variant van het Geglobaliseerde Privatisering Regime treft niet alleen onze wetenschappelijke wereld. Waar op universiteiten medewerkers worden teruggebracht tot onderzoeksscores en studenten tot rendementscijfers worden in het onderwijs leerlingen gereduceerd tot Cito-scores, in de zorg patiënten tot indicatiestellingen en in de financiële sector klanten tot risicoprofielen. Oplossingen voor problemen in de diverse sectoren worden vooral gezocht in de sfeer van compliance. Uitgaande van opportunistisch gedrag worden de regels aangescherpt. Het probleem hierbij is gebrekkige informatie. En een spiraal van steeds meer regels is uiteindelijk niet te handhaven.
Zoals de filosoof Derrida al heeft beargumenteerd, betekent iedere toepassing van een regel meteen de vernietiging van de regel. Een complementaire aanpak benadrukt integriteit. Hierbij wordt gezocht naar het optimaliseren van gedrag door autonome zingevers. Dit gaat dieper dan de regelcyclus. In de integriteitsbenadering is de focus gericht op de verantwoordelijkheid van de mensen. Deze zijn medeschepper van waarden die actueel zijn. De professionals in de diverse sectoren hebben uiteraard regels nodig, maar vooral ook een omgeving waarin goed gedrag gedijt. Om met Loesje te spreken: ‘Regels: Overtreed de mens niet.’
De pogingen om naar Amerikaans voorbeeld bovengemiddelde universiteiten te creëren als Harvard aan de Maas, Stanford aan de Waal en Princeton aan de Rijn doen me denken aan Lake Wobegon, een fictieve Amerikaanse stad die bedacht is door de humorist Garrison Keillor. Elk verhaal over dit plaatsje in Minnesota begint met: ‘Welkom in Lake Wobegon, waar alle vrouwen sterk zijn, alle mannen aantrekkelijk en alle kinderen bovengemiddeld.’ Dit is slechts Amerikaanse fictie. De Nederlandse werkelijkheid is dat onze investeringen in onderzoek en ontwikkeling blijven hangen op het oeso-gemiddelde van 1,8 procent van het bruto binnenlands product. Willen we internationaal kunnen meedraaien als kennisland, dan moet die investering flink omhoog. Helaas botst ook dit met de Nederlandse cultuur, want we zitten graag voor een dubbeltje op de eerste rang.
Esther-Mirjam Sent is hoogleraar economie aan de Radboud Universiteit
Nacht van de Universiteit
Van 6 op 7 juni vindt in Amsterdam de Nacht van de Universiteit plaats met debatten, analyses, colleges, films, cabaret, performances en muziek. Tussen acht uur ’s avonds en acht uur ’s ochtends, met bijdragen van onder anderen Ewald Engelen, Huub Dijstelbloem (Science in Transition), Chris Lorenz, Willem Schinkel, Karl Dittrich (VSNU), Hans Clevers (KNAW) en de rectoren Rik Torfs (KU Leuven) en Frank van der Duyn Schouten (VU). Ook studenten, politici en ambtenaren doen mee. Deelnemers krijgen gratis de bundel Waartoe is de universiteit op aarde? van Ad Verbrugge en Jelle van Baardewijk (redactie) die bij uitgeverij Boom verschijnt. In deze bundel staat ook een uitgebreidere versie van dit artikel van Esther-Mirjam Sent.
Kaarten zijn verkrijgbaar via nachtvandeuniversiteit.nl