
Dramatische tijden vergen dramatische stappen. Daarom ben ik vorige week lid geworden van de pvda. Het was de week na de overwinning van Donald Trump. Nog bijkomend van die verrassing trok ik de folie van mijn Groene. Daaruit viel een gevouwen stukje papier, kleiner dan een servet. Het was een flyer van de pvda, je kon erop invullen dat je lid wilde worden. Desnoods twee-euro-lid, dan mocht je meedoen aan de lijsttrekker-sweepstakes. Nou ja, dat kon je lezen als je goede ogen had, want de krimp had ook al ingezet in het lettertype van de flyer. Blijkbaar verwacht de pvda weinig van oudere kiezers.
Het ding oogde pathetisch, maar tegelijk paste de flyer wel bij een partij die in De Honds zichzelf vervullende peilingen op sterven na dood is. Los van medelijden beving me ook een gevoel van ergernis. Ongenoegen dat een van de grote politieke stromingen van de westerse wereld, de sociaal-democratie, er zo belabberd voor staat. Ongenoegen dat de pvda zich dit lot heeft laten aanpraten. Zorg ook dat de Nederlandse politiek zich lijkt op te delen in partijen van belangenbehartigers, geleid door baasjes. Nu probeerde een partij met een trotse inhoudelijke geschiedenis leden te lokken, tijdelijke leden, met een stemming over die baasjes, die beiden op de flyer figureerden. Niks rozen, niks symbolen, gewoon poppetjes.
Al jaren val ik tot vervelens toe vrienden en gezin lastig met discussies over de armoede van de politiek. Over de teloorgang van de brede volkspartijen met een ideologische grondslag en de wildgroei van tribale clubjes met monoculturele achterbannen. Over de haatzaaiers, politieke entrepreneurs en kleine krabbelaars. Over de kwaliteit van het debat en van Kamerleden. Over de terreur van de alles overwoekerende Haagse correspondenten die alles wat in de viskom gebeurt belangrijk maken: een overkill die interesse doodt en cynisme aanjaagt. Over de afstand van burgers tot de politiek, van de politiek tot de burgers. En als iemand die zich dagelijks bezighoudt met de Verenigde Staten: hoe onze problemen zich verhouden tot die van de meest levendige democratie ter wereld.
Allemaal gepraat en eindeloos vrijblijvend. Dat lullige foldertje van de pvda, plus de onaangename teneur van het eerste ‘debat’ tussen Diederik Samsom en Lodewijk Asscher, en ook de gloriërende toon van onze twitterende haatzaaier op 9 november, drukten me daar met de neus op. Ik kon wel blijven praten, maar waarom deed ik niet mee? Dan maar helemaal in het diepe gedoken. Online kon je je gemakkelijk registreren als lid. Fluitje van een cent. Ik voelde me ineens heel actief, participant in plaats van waarnemer. Oké, ik geef het toe, lid worden van de pvda verandert de wereld niet direct, maar, hé, je moet ergens beginnen.
Ik kom niet onbevlekt ontvangen op dit punt aan. Sterker, ik was altijd een politieke junkie. Ik ben van de generatie die opgroeide met Den Uyl, Van Mierlo en progressieve stembusakkoorden. Het was een tijd dat we op zaterdagmiddag thuisbleven om naar De rode haan te luisteren (en ’s ochtends naar ZI, indringende radioreportages). De haan kraaide alsof hij zelf de zon had opgetrommeld, de zoon van een minister las de prijzen van de hasjiesj voor en een publiciteitsgeile opiniepeiler begon met wekelijkse optredens waar we nooit meer vanaf kwamen.
We spelden de Haagse Post of Vrij Nederland, of beide. Politiek was spannend, was interessant en ging niet over een procentje hier of daar maar over een betere samenleving, spreiding van inkomen, kennis en macht. Mijn studies hadden met politiek te maken, direct en indirect. Met de hooggeleerde Donner kon ik van mening verschillen over partijverbod en Berufsverbot, door hem verdedigde middelen in de strijd tegen het toenmalige terrorisme van de Rote Armee. De toen nog linkse Pim Fortuyn, bij ons bekend als ‘waar Pim komt, komt ruzie’, doceerde de verzorgingsstaat.
Als student in Groningen was ik actief bij de heroprichting van D’66, toen Jan Terlouw de partij wakker kuste. Vertrek naar Amerika maakte daar een einde aan. Ik studeerde internationale betrekkingen en political sociology, denkers over samenleving en politiek. Tijdens de Reagan-jaren was ik in Washington correspondent. Politiek was mijn dagelijkse kost, van de dinner parties met voor- en tegenstanders van de Great Communicator (toen zat je nog samen aan tafel), lange artikelen over neoliberalen en neoconservatieven, en, toen al, de Rust Belt, tot de wekelijkse vraag van de Vara-redactie wanneer Reagan nou eindelijk Nicaragua zou binnenvallen.
Na terugkeer, negen jaar later, werd ik lid van de pvda. Ik wilde meedoen in een partij met beginselen. Dat viel nogal tegen, beginselen bleken uit, veren waren afgeschud en participeren bleek lastig. Leden konden alleen naar congressen als ze werden afgevaardigd en dat genoegen werd verdeeld op vergaderingen waar degenen die het langst bleven beslisten. Een serieus verschil van mening over de richting van de partij tussen voorzitterskandidaten Felix Rottenberg en Ruud Vreeman werd op de allerlafste manier opgelost: ze gingen een duo vormen. Geen wonder dat er van hervormingen niets terechtkwam. Ik haakte af rond de wao-perikelen.
Tien jaar later kwam ik weer terug bij d66 dat toen in de lappenmand zat. Ik hoopte dat ik mee kon helpen van de partij die eigenlijk had moeten verdwijnen een sociaal-liberale beginselpartij te maken. Dat verhaal is lang maar ik kan het kort houden: het gebeurde niet. Bij d66 mocht wél iedereen naar het congres, maar dat werd zo gemanipuleerd dat je net zo goed thuis kon blijven. De D stelde niets voor. Inhoudelijke discussies ontbraken. Ooit van een fel meningsverschil binnen d66 gehoord? Enfin, d66 werd de Pechtold-partij en toen d66 Rutte redde met het Lente-Akkoord was ik al geen lid meer.
Ik was afgehaakt. Ik probeerde op een rijtje te zetten waarom ik mijn interesse had verloren en dat ook om me heen zag gebeuren. Ik keek geen televisie en bij gebrek aan een auto luisterde ik zelden naar het geleuter op Radio 1. Bekende Nederlanders kende ik niet. Discussies over Zwarte Piet, vermeend mislukte integratie, blanke mannen die zich niet schuldig genoeg voelen en de plaag van de twitterende terreurpoliticus die zonder hoor en wederhoor de krantenkolommen vervuilde: ik liet ze voor wat ze waren. Kluitjesjournalisten die voor dichte deuren lagen waar over niets geweldig lawaai gemaakt werd, ik negeerde ze. De omarming van Wilders door Rutte en Verhagen stuitte me tegen de borst. Zoals de meeste Nederlanders deed ik niet meer mee.
Dat is niet langer houdbaar. Brexit en illiberale EU-leden waren al een waarschuwing. Maar Trump en de kraaiende haatzaaiers in zijn kielzog, het vooruitzicht van verdere erosie van onze beschaving staan niet toe dat je alleen maar aan de kant staat. Ik heb nooit moeite gehad met journalisten die ook politieke standpunten innemen. Ze zijn ook burgers en als je journalistieke werk niet gaat over het terrein waarop je aan politiek doet, lijkt me daar niets op tegen. Den Haag stikt van de dwarsverbanden.
Put your money where your mouth is, fluisterde een stemmetje. Niet dat de pvda veel van zich had laten horen. Ik had wel een paar van de Van Waarde-artikelen (gepubliceerd in S, het tijdschrift van het wetenschappelijk bureau van de pvda) gedownload maar er, eerlijk gezegd, weinig mee gedaan. Hoorde er ook weinig over. Er was vooral veel stilte. Ik miste mensen als Bart Tromp en Jos de Beus, hun prikkelende stellingnames. Maar nog steeds wilde ik alleen actief zijn in een beginselpartij met aanhang uit alle geledingen van de samenleving, althans een partij met dat potentieel. De keuze was beperkt en het cda kwam niet in aanmerking.
Bijna per kerende e-mail kreeg ik vorige week antwoord van de pvda. Welkom en zo, maar ook meteen een uitnodiging om moties in te dienen op het programma. Ik hoefde er maar honderd instemmingsverklaringen voor bijeen te sprokkelen. Een dag later kwam de afdeling Amsterdam door. Een enquête over wat ons als burgers bezighield in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2018. Je kunt er niet vroeg genoeg bij zijn, en ik wilde me van mijn beste kant laten zien: die zou ik wel even invullen.
Online stond dat hij vijftien minuten kostte en ik ging welgemoed aan de slag. Het kostte een half uur want het waren open vragen, waarop honderd of soms driehonderd woorden antwoord gevraagd werden. Pas echt schrok ik van de knulligheid van de formulering van de waarden van de pvda. Onder zekerheid stond ‘een leven zonder uitgebuit te worden’. Daar moest ik even over nadenken, Marx was wat weggezonken. Onder ‘vrijheid in kansen’: ‘Een eerlijke kans op leven in vrijheid’. En in de volgende zin: ‘vrijheid in afkomst, cultuur en seksuele voorkeur’. Mijn enthousiasme was in dat half uur behoorlijk bekoeld.
Gelukkig heb ik over het eerste onderwerp waarover ik werkelijk mee mag praten, het lijsttrekkerschap, al een stevige mening. Misschien speelde dat stiekem wel een beetje mee om de knoop nu door te hakken, misschien was Asscher wel net zo’n factor als Trump. Mijn stem gaat naar Diederik Samsom. Afgezien van persoonlijke ambitie, een ziekte in de Nederlandse politiek, heb ik geen idee waarom Asscher kandidaat is. Vier jaar minister zijn in een kabinet dat Samsom in elkaar heeft gezet, campagne voeren op de resultaten ervan (nou ja, vier jaar bezuinigen om dan een belastingverlaging te krijgen…), en dan Samsom verwijten dat hij indertijd slecht heeft onderhandeld? Dat is me wat al te gemakkelijk. Samsom was een moedig leider in een lastige situatie die het niet verdient te worden gedist door een weinig loyale collega die meeliep toen het zo uitkwam. Klagen dat Samsom de partij niet meegenomen heeft als je zelf liever op vrijdag de vice-premier uithangt en nooit op een afdelingsvergadering komt? Kom op.
Mijn afkeer van Asscher wordt, ik beken het, beïnvloed door zijn periode in Amsterdam. Arrogant, ambitieus en weg naar Den Haag toen de resultaten zijn opvolger de kop kostten. Tijdens Asschers ministerschap was ik niet onder de indruk van zijn integratienota die problemen veel groter maakte dan ze waren. Ik walgde van zijn gedachteloze omarming van dat rare onderzoek dat negentig procent van de Nederlands-Turkse jongeren jihad-sympathisanten maakte. Sowieso de toon over integratie om de afvallige boze burger in de arme wijk erbij te houden, de Nieuw Flinks-vleugel die sinds Scheffer bon ton is, die beviel me niet.
Mijn stem ligt dus al vast. Maar juist omdat ik hoop dat de poppetjes er minder toe doen dan het gedachtegoed zal ik niet weglopen als Samsom het toch niet wordt. Aangehaakt is aangehaakt. Klinkt het al te pathetisch als ik zeg: deze tijden vragen erom?
Tot de verkiezingen zal Frans Verhagen in zijn ‘weekboek van een deelnemer’ verslag doen van zijn wederwaardigheden als ‘aangehaakte burger’