Vorige week stuurden de Nederlandse universiteiten, verenigd in de VSNU, een alarmerende brief naar demissionair staatssecretaris van Onderwijs Annette Nijs. Ze vinden dat het maar eens uit moet zijn met de duizenden studenten die jaarlijks, gewapend met een havo-diploma plus een propedeuse van een hbo-opleiding, de universiteiten komen bevolken.

Sinds de invoering van de tweede fase (het «studiehuis») in het voortgezet onderwijs lijkt die zogenaamde «hbo-p-route» voor veel havo-scholieren een uitkomst. Want de overstap naar het vwo — vroeger de gebruikelijke weg voor havisten die een universitaire studie ambieerden — is de afgelopen vier jaar een stuk lastiger geworden.

Kon je vroeger na 5-havo met globaal hetzelfde vakkenpakket probleemloos door naar 5-vwo, tegenwoordig liggen er de nodige obstakels. Zo wordt, sinds de invoering van het studiehuis, in de bovenbouw van het vwo een heel andere werkwijze gehanteerd dan op de havo; vwo-scholieren worden bewust voorbereid op een wetenschappelijke studie — ze leren onderzoekjes doen en de resultaten daarvan op inzichtelijke wijze presenteren — terwijl de havo tegenwoordig explicieter toewerkt naar het hoger beroepsonderwijs. Daar wordt veel praktischer met de lesstof omgegaan.

Door die aansluitingsproblemen is voor veel havisten de keuze eenvoudig, want waarom zou je je door twee zware jaren op het vwo heenworstelen als je ter voorbereiding op de universiteit ook een jaartje hbo kunt volgen? Het onderwijs op de middelbare scholen mag sinds de invoering van het studiehuis ingrijpend zijn veranderd, voor de wet staat vijf jaar havo plus één jaar hbo nog steeds gelijk aan zes jaar vwo. En beide vooropleidingen geven nog altijd wettelijk toegang tot het wetenschappelijk onderwijs.

Tot groot ongenoegen van de universiteiten. Want dat de hbo-p-instromers, eenmaal op de universiteit, alsnog problemen krijgen met de andere benadering van de leerstof, kan iedereen op zijn klompen aanvoelen. Hun slagingskansen, zo blijkt uit de praktijk, zijn vrijwel nihil. Al na het eerste jaar is de overgrote meerderheid afgevallen en de weinigen die wel doorgaan lopen vaak aanzienlijke studievertraging op. Reden waarom de universiteiten in hun brief aan Nijs pleitten voor een wetswijziging om de hbo-p-instroommogelijkheid te verbieden.

Hoewel de voorzitter van de hbo-raad, Frans Leijnse, nogal verontwaardigd op die brief reageerde, zijn ook de hogescholen zelf overigens geen voorstander van de hbo-p-route; zij hebben liever studenten die uit overtuiging voor een bepaalde opleiding kiezen en de volle vier jaar blijven, dan lieden die snel een propedeuse komen scoren — het maakt ze vaak niet eens veel uit welke — om na een jaartje alweer te verdwijnen. Waarbij het ook nog eens zo goed als zeker is dat ze hun einddoel — een diploma van de universiteit — niet gaan halen.

De brief van de VSNU wekt de suggestie dat de universiteiten zich verre proberen te houden van de hogescholen. Onder het motto dat hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs twee fundamenteel verschillende zaken zijn, die vooral uit elkaars vaarwater moeten blijven.

Maar de werkelijkheid is anders. Door de bachelor/ masterstructuur, die het afgelopen studiejaar van kracht is geworden, liggen hbo en wo dichter bij elkaar dan ooit. En de verweving zal in de toekomst alleen maar groter worden.

Het ligt al besloten in het woord «BaMa» — de afschuwelijke afkorting die inmiddels alom voor het nieuwe stelsel wordt gebruikt. Daarin worden «bachelor» en «master» in één adem genoemd. Bij een bachelorgraad, is de implicatie, hoort onlosmakelijk die van master. Oftewel: na de bachelorfase ben je niet uitgestudeerd, maar ga je nog even door voor de mastertitel.

Voor studenten aan de universiteit is dat logischer dan voor hbo’ers; zij hebben het bachelordiploma al na drie jaar op zak en kunnen vervolgens naadloos verder met de masterfase. Maar ook steeds meer hbo-studenten vinden het normaal om hun beroepsopleiding, die na vier jaar de bachelortitel oplevert, te bekronen met een universitaire graad. En aangezien de meeste mastertrajecten maar één jaar duren, lijkt dat eenvoudiger dan ooit.

Zo eenvoudig is het in de praktijk echter niet. Want net zoals hbo-p’ers kennis en vaardigheden missen die ze op de universiteit nodig hebben, zo moeten ook hbo-bachelors zich nog het nodige eigen maken voordat ze op hetzelfde niveau zitten als de wo-bachelor.

In de bijspijkertrajecten die voor deze studenten worden georganiseerd, groeien hbo en wo nu naar elkaar toe. Uiteraard ligt daar een financiële motivatie aan ten grondslag. Dat zit zo: tot een jaar geleden stroomden hbo-afgestudeerden die een universitaire titel wilden halen — afhankelijk van het niveau van hun voor opleiding — op een bepaald punt in het doctoraalprogramma in. Wanneer de betreffende persoon afstudeerde, ving de universiteit voor dat diploma hetzelfde bedrag als voor ieder ander doctoraaldiploma. Daarmee waren hbo-doorstromers voor de universiteiten een lucratieve groep, want zij leverden in grofweg twee jaar tijd evenveel geld op als reguliere studenten, die vier jaar onderwijs hadden gevolgd.

In het nieuwe stelsel zijn de rijksvergoedingen anders geregeld: de universiteit ontvangt nu een bedrag voor elk uitgereikt bachelor diploma en voor elk masterdiploma, waarbij de bachelorvergoeding ongeveer twee keer zo hoog is als die voor de masterbul. Dat betekent dat hbo-doorstromers, die immers alleen voor de mastertitel komen, tegenwoordig veel minder opbrengen dan wat er vroeger voor hen werd gevangen.

Aangezien tegelijkertijd het aantal doorstromers in het nieuwe stelstel flink is toegenomen, staan de universiteiten voor een financieel probleem. Dat proberen ze nu op te lossen door toenadering te zoeken tot de hogescholen in hun regio. De bedoeling is dat díe de toekomstige doorstromers met extra cursussen al tijdens de hbo-bachelorfase op niveau brengen. Zodat de universiteit, wanneer de hbo’ers eenmaal voor de deur staan, zich kan beperken tot een kort en dus betaalbaar bijspijkerprogramma. De hogescholen werken maar al te graag aan dat scenario mee. Want het levert het hbo alleen maar extra prestige op om opleidingen aan te bieden die bijna naadloos uitmonden in een universitaire mastergraad.

Zodoende worden op veel hogescholen momenteel «voorsorteertrajecten» of «rangeertrajecten» uit de grond gestampt. In zo’n traject kunnen studenten al tijdens de hbo-opleiding vakken volgen die voorbereiden op het universitaire masterprogramma, zoals onderzoekstechnieken.

Het is heel goed mogelijk dat dergelijke trajecten succesvol worden. Zeker nu vroegtijdig overstappen naar het wetenschappelijk onderwijs via de hbo-p-route steeds meer wordt erkend als een heilloze weg en door zowel hogescholen als universiteiten actief wordt ontmoedigd. Vast staat in elk geval dat door dit soort trajecten de grens tussen beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs vervaagt, en hbo dichter naar wo toekruipt.

Dat brengt de vervulling van een oude droom van de hogescholen een stap dichterbij, namelijk dat hbo en universiteit wat betreft niveau als gelijkwaardig worden beschouwd, waarbij slechts onderscheid wordt gemaakt tussen een praktijkgerichte en een meer theoretische route. Als beide wegen er in ongeveer evenveel tijd toe kunnen leiden dat een student een universitaire mastergraad behaalt, is er inderdaad weinig reden meer om hoger beroepsonderwijs lager aan te slaan dan een opleiding aan de universiteit.