De politiek hoort de baas te zijn over het leger. Als de legerleiding zijn eigen gang denkt te kunnen gaan, kunnen er zeer gevaarlijke situaties ontstaan. Nu moeten we het niet overdrijven. Het schijnt dat de brief die CDA-kamerlid Hillen vorige week plotseling produceerde en waarin het leek of Couzy in zijn eentje de hele opschorting van de dienstplicht had willen tegenhouden, alleen maar op een misverstand berustte. Maar hoe is het mogelijk dat luitenant- kolonel Karremans na het Srebenica- debacle en zijn ellendige uitspraken over het correcte optreden van de Bosnisch-Servische militairen toch, buiten de minister om, werd bevorderd tot kolonel?
Misschien kunnen we het opvatten als een wegpromoveren van Karremans naar het buitenland. Maar Couzy wist heel goed welke commotie erdoor zou ontstaan en besloot op deze wijze te laten zien dat hij het met de kritiek op Karremans en op het (gebrek aan) optreden van Dutchbat in Srebenica nog altijd niet eens is. Dat gaat het niveau van een normaal politiek touwtrekken tussen legerleiding en politici te boven. De frictie tussen leger en politiek heeft immers honderden, zo niet duizenden Moslimmannen het leven gekost, die door de Bosnische Serviers bij het innemen van de beschermde enclave werden opgejaagd, in de strijd doodgeschoten of op misdadige wijze afgeslacht.
Couzy kan zich erop beroepen dat hij de inzet van militairen in Bosnie van begin af aan heeft afgeraden, aangezien dat zou leiden tot een tweede Vietnam. De politiek heeft zijn nogal tactloos in de openbaarheid gegooide bezwaren naast zich neergelegd, te meer daar de traditionele concurrentie tussen de verschillende onderdelen van de krijgsmacht hierbij ook nog eens een rol leek te spelen. De bezuinigingen op de landmacht moeten mede plaatsvinden om een sterker optreden van de Nederlandse luchtmacht in internationaal verband mogelijk te maken. Berucht was de uitspraak van Couzys adjudant nadat de generaal voor de tv het optreden van zijn landmacht in Bosnie had verdedigd: ‘Zo, nu kan het geld dat tot nu toe voor de marine en de luchtmacht bestemd was, wel naar de landmacht.’
Kinnesinne zal altijd wel blijven bestaan als het om leger en politiek gaat. Bezuinigen is moeilijk en Couzy schijnt daarbij een grote steun geweest te zijn voor zijn minister. De dankbaarheid daarvoor moet echter niet zo ver gaan dat het lijkt alsof de minister zijn excuses aanbiedt in plaats van andersom. Maar het is letterlijk van levensbelang dat politici en militairen fatsoenlijk naar elkaar luisteren. Als dat gebeurd was in het geval van Srebenica, had het afschuwelijke drama daar misschien niet hoeven plaatsvinden.