‘Ik ben op een bepaalde manier sterk geworden doordat ik gepest ben’, zegt MeyMey Zeylstra (11) terwijl ze bij me op de bank thee drinkt. Toen MeyMey in groep 4 zat werd ze bijna elke dag gepest. ‘Het kwam doordat ik dyslectisch was, maar dat wist ik toen nog niet’, vertelt ze. Het waren groepjes in wisselende samenstelling die haar treiterden met haar leesprobleem. ‘Ze gingen allemaal om me heen staan en zeiden dat ik niet mee mocht doen met het spel, omdat het alleen voor échte vierde-groepers was.’

MeyMey was eenzaam: ‘Ik was altijd alleen op het schoolplein. En ik verbaasde me vaak over wie er die dag weer meedeed met het pesten. Van sommige meisjes had ik het nooit verwacht.’ MeyMey denkt dat dit komt doordat die ‘meelopers’ zo bang zijn dat ze zelf het slachtoffer worden dat ze ‘dan maar vriendinnen worden’ met de pestkop. Van haar juf hoefde MeyMey geen hulp te verwachten: ‘Ik heb het zó vaak tegen haar gezegd, maar ze deed gewoon helemaal niks!’ Ze kan er nog boos om worden en plotseling staan haar dromerige ogen verdrietig.

Haar ouders durfde ze niets te vertellen over het pesten, omdat ze dacht dat het dan alleen maar erger zou worden. Nachten lag ze er wakker van. ‘Ik was zo ongelukkig.’ Toen haar ouders er uiteindelijk toch achter kwamen, gingen ze direct praten met de school. De juf verwees hen door naar de Opvoedpoli, maar aan het pesten werd niets gedaan. Uiteindelijk werd ze, na heel veel gesprekken van haar ouders met de school, overgeplaatst naar een andere klas.

Inmiddels wordt MeyMey niet meer gepest. Wel is ze nog steeds bang dat haar familie op school te boek staat als ‘zeurfamilie’. ‘Later hebben ze tegen mij gezegd dat ze mijn ouders vervelend vonden.’ Nu durft ze bijvoorbeeld niet te vragen om extra hulp in de klas voor haar dyslexie, omdat ze bang is dat ze haar dan een aanstelster zullen vinden. En haar ouders mogen van MeyMey al helemáál niet meer naar school.

Bij de Opvoedpoli sprak MeyMey met een mevrouw en ook deden ze spelletjes in een groepje. ‘Ik zag daar ook een ander meisje van mijn school. Toen realiseerde ik me dat ik niet de enige was die werd gepest. Dat hielp al een beetje.’hoewel op de website van de school van MeyMey van alles staat te lezen over de aanpak van pesten op school trad de school in haar geval nauwelijks op. Toch kenmerken de afgelopen jaren zich door een wildgroei aan antipestprogramma’s op scholen. Leraren gaan op training bij een theatergroep, kinderen ondertekenen antipestcontracten en scholen stellen antipestprotocollen op. Sinds de tienerzelfmoorden van de afgelopen jaren die in verband werden gebracht met langdurig pesten is de bewustwording enorm toegenomen. Onderzoek wijst uit dat kinderen die gepest worden later meer kans hebben op depressies en angststoornissen. Dit geldt trouwens ook voor de pestkoppen. (Overigens is hierbij maar de vraag wat nu precies door wat wordt veroorzaakt. Het zou immers ook omgekeerd kunnen zijn: kinderen met meer aanleg voor depressies en angststoornissen worden eerder gepest.)

Niet alleen in Nederland, maar ook in landen als Noorwegen, Finland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten staat pesten hoog op de agenda. In de VS werd in 2011 de film The Bully vertoond waarin filmmaker Lee Hirsch het pesten op een school schokkend en indringend in beeld bracht. De beelden van een jongetje dat elke dag wordt getreiterd, geschopt en geslagen in de schoolbus zijn hartverscheurend om te zien. Ellen Degeneres, Miley Cyrus, Lady Gaga en zelfs Barack Obama spraken zich uit tegen pesten en organisaties als Do Something, Be More than a Bystander en Teens against Bullying proberen bewustwording te creëren.

Tegelijkertijd is de antipestindustrie gretig in het gat in de markt gesprongen en worden de meest uiteenlopende programma’s aangeboden. Zo worden in Nederland bijvoorbeeld Kanjertrainingen georganiseerd die de kinderen ‘authentiek gedrag’ moeten aanleren. pad (Programma Alternatieve Denkstrategieën) is een ‘programma ter bevordering van sociale en emotionele competentie’ en het digitale Friendly Attack richt zich specifiek op het omgaan met pesten via internet. Schoolbrede programma’s als prima en KiVa pakken de hele cultuur op school aan en betrekken leraren, ouders en kinderen hierbij.

Hoogleraar sociologie René Veenstra doet aan de Rijksuniversiteit Groningen nu tien jaar onderzoek naar pesten. ‘Die wildgroei aan antipestprogramma’s moet echt niet blijven bestaan’, zegt hij aan de telefoon. ‘Vaak wordt er alleen gereageerd als het te laat is. Of wordt alleen aandacht besteed aan het slachtoffer. Die krijgt dan een weerbaarheidstraining.’ Veenstra is ervan overtuigd dat je pesten in de groep moet aanpakken. Daarbij is preventie cruciaal. ‘Veel programma’s zijn veel te ad hoc.’

Pesten staat inmiddels ook prominent op de politieke agenda en Veenstra is een van de experts die bij de gesprekken zit met staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs. Op verzoek van de Tweede Kamer en onder druk van de groeiende publieke opinie werken de staatssecretaris en de Kinderombudsman namelijk aan een ‘breed gedragen plan’ tegen pesten, dat op 25 maart moet worden gepresenteerd. Daarvoor wordt gepraat met schoolhoofden, leraren, wetenschappers en andere antipestexperts. Veenstra is de afgelopen weken vier keer in Den Haag geweest en zegt in correct ambtelijk jargon dat het erop lijkt dat ‘de neuzen allemaal dezelfde kant op staan’. ‘Ik denk dat de staatssecretaris met een goed plan komt.’ Dat plan gaat mogelijk eisen stellen aan de kwaliteit van antipestprogramma’s en zal daarmee een einde maken aan de wildgroei ervan.

Het Finse programma KiVa zou wel eens als eerste aan alle eisen kunnen gaan voldoen. (KiVa betekent vrij vertaald: ‘Op deze school wordt niet gepest.’) De resultaten in Finland, waar 82 procent van de scholen dit programma gebruikt, zijn goed: gemiddeld nam het pesten met dertig tot veertig procent af. Bij KiVa wordt gelet op de cultuur op een school en worden de leraren grondig en regelmatig getraind, zodat ze echt tegenwicht kunnen bieden aan het pesten. Er is concreet lesmateriaal voor leerlingen om groepsvorming te bevorderen en pesten tegen te gaan en er wordt uitgebreid onderzoek gedaan om te kijken of het programma echt werkt. Het is een allround aanpak.

Veenstra is betrokken bij de invoering van KiVa in Nederland dit jaar. ‘Het is gebaseerd op jarenlang onderzoek naar pesten als groepsproces’, vertelt hij. ‘Daaruit weten we dat pesten een complex probleem is. Met KiVa willen we scholen graag bijstaan om daar meer zicht op te krijgen. Vandaar dat we leerkrachten ook een sociale kaart van de klas geven: of leerlingen wel met plezier naar school gaan, wie vriendschappen heeft in de klas of wie juist door veel leerlingen als niet leuk wordt gezien, wie een goede leider is en wie er wordt gepest en door wie.’ Hij hoopt na de zomer de eerste onderzoeksresultaten over KiVa in Nederland al te kunnen presenteren.

Frits Goossens is als hoofddocent verbonden aan de faculteit psychologie en pedagogie van de Vrij Universiteit te Amsterdam en doet al jaren onderzoek naar pesten. In 2011 publiceerde hij samen met Marjolein Vermande en Matty van der Meulen het boek Pesten op school. Ook hij zat vorige week bij de staatssecretaris. ‘Het is allemaal vrij massaal. Bij de eerste plenaire bijeenkomsten gaat het toch meer om het aftasten van het geluid van de markt.’ En die antipestmarkt is, zoals gezegd, groot. Daarna volgden bijeenkomsten in kleinere subgroepjes, maar daarover wil Goossens liever niets kwijt.

Patrick van Veen wil juist wél praten over het expertgroepje ‘bewustwording’ waar hij in Den Haag bij zat. Hij is bioloog en schrijver van het boek Pestkop Apenkop (2012), waarin hij pestgedrag van apen beschrijft. Van Veen heeft uitgebreide ervaring met observatietechnieken van apengroepen en denkt dat deze technieken leerkrachten beter zouden kunnen toerusten om pestgedrag te herkennen. ‘Ik geef ze een stukje gereedschap uit de biologie.’

‘Leraren hebben vaak moeite om pestgedrag te herkennen’, zegt hij. ‘Ze blijken maar twintig procent van het pestgedrag waar te nemen.’ Terwijl pesten volgens hem helemaal niet moeilijk te herkennen is: ‘Denk maar aan je eigen jeugd. Iedereen weet nog precies wie de pestkoppen waren en wie de slachtoffers.’ Van Veen legt uit dat een belangrijk hulpmiddel voor volwassenen de observatie van ‘overspronggedrag’ is. In het geval van pesten is dat bijvoorbeeld: meer contact zoeken met volwassenen dan met kinderen, de groep vermijden, langer op de wc blijven dan nodig is, extra taken in de klas op zich nemen om vertrek uit de klas uit te stellen, niet naar buiten willen. Het probleem is vaak ook dat leraren het gedrag niet wíllen herkennen, omdat ze er dan ook iets mee moeten doen. ‘Herkennen betekent erkennen. Dan heb je de verantwoordelijkheid gekregen om het aan te pakken’, aldus Van Veen.

Patrick van Veen denkt dat de neuzen nog helemaal niet dezelfde kant uit staan, ondanks wat hij noemt de ‘goede lobby van René (Veenstra) voor KiVa’. Veenstra ontkent stellig dat hij een lobby voert, maar Van Veen wijst erop dat het uiteindelijk gaat om ‘het grote onderzoeksgeld’, niet alleen voor Veenstra, maar voor ontzettend veel partijen. ‘Als zo meteen alleen nog maar door het Nederlands Jeugd Instituut geaccrediteerde programma’s door scholen mogen worden gebruikt, dan ligt die hele sector op z’n kop’, zegt Van Veen. ‘Rondom pesten is uiteindelijk toch een hele markt ontstaan.’

Hij vindt het, net als Veenstra, goed dat een einde wordt gemaakt aan de wildgroei van programma’s. Maar tegelijkertijd denkt hij dat er veel meer onderzoek nodig is naar de basis van het pesten. ‘Veenstra is weliswaar bezig met onderzoek in Groningen, maar dat betreft de methode. Er wordt niet gekeken naar achterliggende redenen. Volgens mij moet veel meer onderzoek komen naar echt primaire processen. Waarom wordt er nu eigenlijk precies gepest?’

Het apenonderzoek klinkt nuttig en interessant. Maar als ik René Veenstra vraag naar het belang ervan zegt hij: ‘Tja, het kan een stukje bewustwording teweegbrengen. Een dagje naar de Apenheul is natuurlijk best leuk, maar het is niet de oplossing. Het heeft niets met preventie te maken. Volgens mij kun je beter met kinderen praten dan naar apen kijken.’ Van Veen lacht hierom. Hij weet hoe Veenstra erover denkt en geeft toe dat er grote verschillen zijn tussen apen en mensen. Maar ook benadrukt hij de overeenkomsten. Zo ziet Van Veen dat in een groep apen pesten geregeld voorkomt, maar nooit echt escaleert, omdat vóór die tijd altijd een aap met autoriteit inspringt om het gedrag te stoppen, een alfa-aap.

Dat zet me aan het denken. Is het misschien zo dat we de grote alfa-aap missen die een halt toeroept aan escalerend pestgedrag? Een beetje pesten hoort er soms bij, maar iemand moet het gedrag ook weer stopzetten om wille van de rust in de hele groep. Is de juf van MeyMey misschien bang om die alfa-aap te zijn, omdat haar autoriteit niet meer vanzelfsprekend is? En hoe zit het met de omstanders? En met de meelopers? Zijn zij allemaal te bang om tijdig in te grijpen?

Frits Goossens vertelt me dat ze bij de VU onlangs onderzoek hebben gedaan naar de rol van de omstanders. Ze vroegen zich af of het mogelijk zou zijn om de empathie onder de omstanders te verhogen waardoor zij eerder zouden ingrijpen. ‘Be more than a bystander’, zoals een bekende Amerikaanse slogan op televisie luidt. De resultaten waren echter ‘niet bemoedigend’. De actieve omstanders, ook wel ‘verdedigers’ genoemd, verschilden wat empathie betreft nagenoeg niet van de passieve omstanders, die overal buiten blijven. ‘Het leek eerder te gaan om een persoonlijkheidskenmerk. Om in te grijpen blijkt niet zozeer empathie nodig, maar eerder lef, een soort held zijn. Het ontbreken van die eigenschap blijkt erg moeilijk te beïnvloeden’, vertelt Goossens.

Iedereen is het erover eens: pesten is van alle tijden en het is niet uit te bannen. Er is bovendien niets waaruit blijkt dat pesten zou zijn toegenomen in de afgelopen decennia. Sommigen vragen zich dan ook af of we überhaupt wel moeten proberen om pesten te bestrijden.

Helene Guldberg, psychologe en auteur van het boek Reclaiming Childhood: Freedom and Play in an Age of Fear (2009) ageerde in 2011 op opiniesite Spiked-online.com tegen een nieuwe campagne van de Britse Anti-Bullying Alliance. Ze stelde uitdagend dat pesten gezond is, ook voor de slachtoffers. Ten eerste trok ze het idee van de wijdverbreidheid van pesten in twijfel. Als zoveel gedrag officieel onder pesten wordt geschaard, krijg je vanzelf een toename. Maar haar kritiek wordt fundamenteler als ze betoogt dat we moeten accepteren dat kinderen emotioneel en sociaal nu eenmaal ‘unsophisticated’ zijn. ‘Kinderen moeten omgaan met zowel positieve als negatieve emoties. We kunnen niet en moeten niet proberen ze af te schermen van negatieve emoties als woede, verdriet, eenzaamheid, angst of schaamte.’

Volgens Guldberg zijn de relaties van kinderen een stuk ingewikkelder dan de ‘antipestindustrie’ impliceert. Die deelt kinderen in eenvoudige groepen in: bullies of slachtoffers. Een ‘zero tolerance’-aanpak, zoals die vaak wordt gepropageerd, vindt Guldberg ‘diep problematisch’. Het impliceert dat een kind ‘recht heeft op continue aardigheid en vriendelijkheid’. Deze aanpak leidt vanzelf tot slachtofferschap. Ten slotte hebben al die programma’s slechts een ‘bescheiden effect’ en is dat vooral op het gebied van bewustwording te meten en niet op het gebied van werkelijk gedrag. Guldberg pleit er dan ook voor om helemaal geen antipestbeleid te voeren.

Waarschijnlijk is het verhaal van Guldberg iets te kort door de bocht. Ze haalt allerlei onderzoeken aan over vriendschappen en ‘mutual dislikes’ op scholen. Kinderen hebben volgens haar het recht om elkaar niet aardig te vinden. Maar bij pesten gaat het expliciet niet om een ‘mutual dislike’ maar om een diepgewortelde machtsongelijkheid waarbij vaak een groepje tegenover een individu staat. Het is per definitie ‘niet eerlijk’. In het boek van Frits Goossens lees ik dat pestkoppen in de regel kinderen zijn met een groot vermogen tot empathie en een grote sociale intelligentie, maar die zet zich blijkbaar niet simpelweg om in sympathie, in empathisch handelen. Zoals MeyMey zegt: ‘Die kinderen vinden het gewoon leuk als jij verdrietig wordt.’

Christien Brinkgreve, hoogleraar sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht, denkt ook niet dat het pesten is toegenomen. ‘Hoe hard en gemeen het kan toegaan op school is soms schokkend, omdat volwassenen gehecht zijn aan het beeld van de onschuldige kindertijd, maar iedereen weet bij enig nadenken en intacte herinnering wel beter.’ De vraag lijkt dus eerder te zijn waarom we er nu zo veel aandacht aan besteden en zo vastbesloten zijn om het pesten aan te pakken. Waarom vonden we het vroeger blijkbaar geen probleem?

De vader van MeyMey, Onno Zeylstra (56), werd vroeger ook gepest. ‘Dat speelde gedurende mijn hele lagereschooltijd, zes jaar lang. Ze noemden me mister Ed en aap en sloten me overal van buiten. Ik heb er nog steeds last van.’ Toen hij hoorde dat zijn dochter werd gepest schrok hij dan ook. Natuurlijk praatte hij er met haar over, maar tegelijkertijd vroeg hij zich af of hij wel de juiste persoon was om haar te helpen. Het was hem per slot van rekening vroeger ook niet gelukt om het treiteren te stoppen. In die tijd piekerde hij er niet over om naar de leraar te gaan. Of naar zijn ouders. ‘Die vonden het wel zielig, maar het was toch iets wat je zelf maar moest oplossen.’ Wat dat betreft vindt hij dat er een hoop veranderd is. Ten goede. Want hij ging wél met zijn vrouw samen met de school praten. ‘Toen MeyMey op een dag vertelde over een nieuwe juf in haar klas die zo lief was, omdat ze haar soms over haar bol aaide, schoten de tranen me in de ogen. Al die tijd had ze gewoon niets liefs meegemaakt op school.’

Uiteraard spelen de zelfmoorden in Nederland en in het buitenland een rol bij de nieuwe aandacht voor pesten, maar dat lijkt toch eerder een aanleiding dan een oorzaak. Volgens Brinkgreve heeft het ook te maken met de stijgende empathie in onze samenleving. ‘Onze gevoeligheid voor geweld en onze neiging onze kinderen te willen beschermen tegen alle soorten aanvallen en gevaren is toegenomen.’

Ze denkt dat de gerichtheid op individuele kinderen voorbij gaat aan de groepsdynamiek rond hiërarchie, erbij willen horen en buitensluiting. ‘Als je je alleen richt op individuele kenmerken van individuele kinderen, dan blijven de onderwijzers buiten schot. Die kunnen natuurlijk wat doen. Ze kunnen oog hebben voor destructieve groepsprocessen en paal en perk eraan stellen, optreden.’ Brinkgreve denkt dat leraren en ouders dit vaak niet durven: ‘Ze zijn beducht om hun gezag uit te oefenen. En dat is ook moeilijker geworden. Kinderen zijn mondiger, laten zich minder zeggen.’

In haar boek Het verlangen naar gezag (2012) schrijft Brinkgreve over dit verlies van houvast. Gezag is nergens meer vanzelfsprekend, maar moet verdiend worden. Ze ziet dat enerzijds als een goede ontwikkeling – ‘de bevoogding is afgeschud’ – maar constateert tegelijk: ‘Mensen verlangen ook terug naar het gezag van de vader, naar de gebondenheid van de groep, en naar duidelijkheid van plaats en perspectief.’ Missen we toch die alfa-aap?

Patrick van Veen legt me uit dat de alfa-aap in een apengroep veel makkelijker kan optreden dan een autoriteit in een mensengroep. ‘Mensengroepen wisselen voortdurend van samenstelling: school, thuis, sportclub. In elke groep moet je weer opnieuw je plaats bevechten.’ Met het internet zijn die groepen in zekere zin oneindig geworden, is een soort eindeloze ‘ungroup’ ontstaan. Dit maakt het zogenaamde cyberpesten dan ook zo ingrijpend en daarom is het nog moeilijker om in te grijpen.

Francine Dehue is gepromoveerd in Groningen en universitair docent bij de faculteit psychologie van de Open Universiteit. Ze doet al geruime tijd samen met Trijntje Völlink onderzoek naar cyberpesten. Samen met een promovendus ontwikkelden zij het programma ‘Pestkoppenstoppen.nl’. ‘De gevolgen van cyberpesten zijn ernstiger dan bij traditioneel pesten’, schrijven zij in een mail aan mij. ‘Bij cyberpesten kan de dader anoniem blijven. Dat maakt het slachtoffer extra kwetsbaar en achterdochtig. Een ander belangrijk verschil is het feit dat slachtoffers van cyberpesten nauwelijks aan hun kwelgeesten kunnen ontsnappen. Waar bij traditioneel pesten de pesterijen thuis ophouden, gaan ze bij cyberpesten door tot in de eigen slaapkamer. Bovendien wordt er binnen een heel korte tijd een veel groter publiek bereikt en kunnen pesterijen lang blijven bestaan. Beschamende foto’s of ongewenste filmpjes kunnen moeilijk van internet afgehaald worden.’

Kinderen blijken vrijwel nooit de hulp in te schakelen van volwassenen, omdat ze bang zijn dat die niet begrijpen wat op internet allemaal mogelijk is en hoe ze adequaat kunnen ingrijpen. Bovendien vrezen ze vaak dat hun internetprivileges zullen worden afgenomen. Gewoon je telefoon uitzetten? Onaanvaardbaar voor jongeren in deze tijd. Dehue en Völlink denken bovendien dat jongeren zich op internet harder en minder doordacht uiten. ‘Ze kunnen anoniem blijven en er is een gebrek aan non-verbale cues waardoor ze de impact van hun eigen gedrag vaak niet kunnen zien. De consequenties van het eigen gedrag blijven vaak achterwege, waardoor de ongeremdheid gestimuleerd wordt.’

Pesten is van alle tijden en heel normaal, benadrukt ook Frank Koerselman, hoogleraar psychiatrie en psychotherapie aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht en tevens hoofd van de afdeling psychiatrie van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis in Amsterdam. ‘De groep bereikt cohesie door zich af te zetten tegen degene die afwijkt van de norm.’ Volgens Koerselman zijn dat juist de nerds van vroeger, die later het meest succesvol zijn. ‘Maar daar heeft niemand het over. We houden nu eenmaal van de mentaliteit van het slachtoffer. Zeehondjes, arme walvisjes – wat is het allemaal zielig. We zijn allemaal slachtoffer. Zelfs de hoogbegaafden in ons land zijn zielig!’

Toch is hij het met me eens dat we leven in een harde, neoliberale samenleving waarin iedereen maar voor zichzelf moet zorgen en voor zichzelf moet opkomen. Hoe is dit te rijmen met die vermeende slachtoffermentaliteit? Koerselman filosofeert hardop: ‘Misschien proberen we het ergens wel te compenseren. Misschien is die voorkeur voor het slachtoffer wel een reactie op de hardheid van de liberale revolutie.’ Maar ook als het een reactie zou zijn, zegt hij, ‘is het te makkelijk en goedkoop om de hardheid van het neoliberalisme te compenseren door die tranen met tuiten te huilen’.

Ik vraag me af of de empathie nu werkelijk is toegenomen. Want hoe empathisch handelen we nu eigenlijk? We kijken urenlang emo-tv en huilen om zielige Sire-filmpjes. Maar is dat geen goedkoop sentiment? Want daarna gaan we over tot de orde van de dag en richten we ons op ons eigen leven, op ons eigen gezin, op onze eigen kinderen. We richten onze empathie naar binnen en niet naar buiten. Het getuigt van weinig lef, precies dat waardevolle persoonlijkheidskenmerk dat blijkbaar zo belangrijk is om van passieve buitenstaander verdedigende helper te worden. Precies het gedrag van die alfa-aap die een halt toeroept aan escalerend pesten.

Er lijkt vooral veel sprake van verontwaardiging en het verschuiven van verantwoordelijkheid. Leraren geven ouders de schuld, ouders geven de politiek de schuld. ‘Er moet iets worden gedaan tegen pesten. Dit kan zo niet langer!’ Maar we zijn allemaal verantwoordelijk. Pesten is van alle tijden. De vraag is hoe we daar als volwassenen, als maatschappij mee omgaan. Zolang we ons machteloos voelen en verlamd zijn door een gebrek aan gezag, zolang we onze empathie naar binnen blijven richten en ons blijven verschuilen achter pestprotocollen in de la en weerbaarheidstrainingen voor de slachtoffers, zullen de pesters opgroeien tot volwassen pesters die op de werkvloer hun frustraties blijven botvieren op een slachtoffer naar keuze. Als we meer dan een omstander willen zijn, moeten we die empathie naar buiten keren en omzetten in lef. Misschien is lef wel empathie in actie.

Atie van der Vlist is lerares op basisschool de Mijlpaal in Nieuw-Sloten. Ze vertelt me uitgebreid over de werkgroep pedagogisch klimaat waarvan zij coördinator is, over het pestprotestteam dat geleid wordt door leerlingen uit groep 6 en groep 7 en dat zelf gedragsregels opstelt, over kaartjes waarmee kinderen kunnen aangeven dat ze met een vertrouwenspersoon willen praten, over de communicatie met ouders via het ‘praatpaaltje’, het ouderblad van de school. Het is een sluitend systeem waarmee wordt geprobeerd pesten zo veel mogelijk tegen te gaan. Van der Vlist vertelt over een jongen in groep 7 die laatst werd gepest en dat kwam vertellen. ‘We hebben direct met z’n allen rond de tafel gezeten. Ouders erbij. Het ging binnen een week al veel beter.’ Op de vraag of ouders wel willen aannemen dat hun kind een ander kind pest, antwoordt ze lachend: ‘Tja, soms duurt dat even, soms wel een jaar, maar uiteindelijk gaan ouders er altijd wel in mee.’

Ik heb zo’n vermoeden dat ik als ouder ook weinig zou inbrengen tegen de doortastende en vooral ook warme manier waarmee Atie van der Vlist zich met deze zaken bezighoudt. Ik praat met haar niet over de antipestindustrie of nieuw beleid van de staatssecretaris. Ze heeft haar zaakjes duidelijk op orde. Ze zet empathie al uit zichzelf om in actie. Gelukkig zijn er toch nog een paar alfa-apen onder ons…


Gabriele Croppi / SIME / HH
Bijschrift: Maurizio Cattelan, Charlie don’t Surf, 1997. Rivoli, Contemporary Art Museum