«Wat is een vader? Dat is iemand die er is. Dat is iemand waarop je bovenop kunt klimmen en vanaf kunt roetsjen. Dat is iemand die voor je opkomt als je op straat wordt geplaagd, met je gaat zwemmen, je fiets maakt als hij kapot is, je moeder troost als ze verdriet heeft, en samen met haar de huishoudelijke problemen oplost. Dat is iemand met wie je ruzie kunt maken, en die kwaad op je wordt als je te laat thuiskomt. Iemand die met je kan lachen, die een heel mooi cadeau voor je koopt, slordig is, niet opruimt, een leuke vakantie organiseert. Iemand die pils drinkt, of wijn, of jenever, of die niet drinkt. Een vader is iemand die je moeder uitscheldt, uitlacht, bemint, zegt dat ze er gek uitziet of dat ze er juist heel mooi uitziet, of dat ze niet zo moet zeuren. Een vader is iemand die trots op je is of zich zorgen over je maakt. Een vader is iemand die op stap gaat, die niet op je let als je wat zegt, die niet ziet wat je doet, die het met je moeder oneens is. Maar hij is géén straatnaambordje, géén foto in een boek, géén graf op een koude duintop, geen bloemen die je buiten zet.»
Voor Dunya Breur was haar vader heel lang wél een straatnaambordje, een foto, een verlaten graf. Kort na haar geboorte in 1942 werden haar ouders, Krijn en Aat Breur, gearresteerd wegens verzetsactiviteiten. Haar eerste levensjaar brengt Dunya bij haar moeder door in gevangenissen in Scheveningen en Utrecht. Daarna wordt haar moeder naar Ravensbrück gedeporteerd terwijl zij bij haar grootouders wordt ondergebracht. Krijn Breur, oud-Spanjestrijder, wordt zwaar gemarteld en op 4 februari 1943 gefusilleerd.
Na de oorlog is Aat Breur niet in staat te praten over haar vermoorde man. Voor Dunya is haar vader een naam, een foto, een aantal bij toeval in handen gekregen gebruiksvoorwerpen. Pas rond haar dertigste gaat ze actief op zoek, probeert ze er achter te komen wat voor man het was, welke idealen hij had, wat hij met zijn korte leven gedaan heeft. Het resultaat van deze zoektocht is dit boekje, waarin ze op sobere en ontroerende wijze verslag doet van een nachtelijk bezoek van haar vader. Het is niet alleen een reconstructie van zijn leven, maar tevens een zeer knappe beschrijving van de desillusies die haar vader zou hebben gekend als hij niet was vermoord. Overtuigend schetst ze zijn onbegrip voor de manier waarop de overlevenden met het verleden zijn omgegaan, en zijn verwondering over het leven van zijn dochter en kleinkinderen. De fictieve ontmoeting is zeer geraffineerd beschreven. Met het verstrijken van de nacht weet de lezer dat het bezoek ten einde loopt, een gedachte die voor hem bijna even ondraaglijk is als voor de schrijfster.