
‘Welkom aan het einde van Libië!’ Commandant Ramdan spreidt zijn armen en gebaart ons plaats te nemen in zijn stoffige onderkomen. Het einde bedoelt hij letterlijk: we zijn in Tom, de laatste controlepost voor de grensovergang naar Niger, negentig kilometer zuidwaarts, niet ver van het drielandenpunt Libië-Tsjaad-Niger. Tom komt van toumou, ‘einde’ in het Toubou, de taal van de gelijknamige stam die het in dit deel van Zuidwest-Libië voor het zeggen heeft.
De controlepost ligt diep in de Sahara. De afgelopen tweehonderd kilometer is er geen flinter groen te bekennen geweest. Alleen een oceaan van zand, onderbroken door een hobbelige weg dwars door de grote leegte. ‘Niet echt een plek om het lang uit te houden’, zucht commandant Ramdan. ‘Maar we hebben het voor Libië over. Er moet toch íemand de grens bewaken.’
Ramdan is commandant van Dera al Sahara, een zeventigkoppige groepering die de post bewaakt. Het is een van de ruim tweeduizend milities die actief zijn in Libië. Al noemen ze zich liever katiba (gewapende groepering) of brigade. Dera al Sahara bestaat zowel uit militairen als burgers, allemaal Toubou. Tijdens de revolutie streden ze tegen Kadhafi, nu houden ze zich bezig met de controle van de streek. Het gebied dat ze bewaken strekt zich uit langs de grens tot het volgende checkpoint, 120 kilometer verder naar het westen. Het staat van oudsher bekend als een smokkelzone van migranten, wapens, drugs en brandstoffen. De duizend kilometer lange zuidgrens van Libië loopt dwars door de immense Sahara en is lek als een zeef. Vanuit Niger, Tsjaad en Soedan steek je gewoon over.
‘In de regio worden vooral migranten vanuit Agadez (in Niger – jdr) gesmokkeld’, zegt Ramdan. We zitten in de hal van de controlepost terwijl de woestijnwind om het gebouw giert. ‘Het gaat om mensen uit Niger, Mali, Ghana, Nigeria en Senegal. Allemaal op zoek naar een beter bestaan. Elke week passeert een konvooi met vijftienhonderd migranten, gewoonlijk op maandag. Gemiddeld duizend daarvan blijven in Libië, de andere vijfhonderd trekken door naar Europa. Tweeduizend mensen per maand.’
Zodra de migranten de grens over zijn, verspreiden ze zich in kleinere groepen die elk een eigen kant uit gaan, weet Ramdan. ‘Veel passeren hier twee of drie kilometer verderop.’ Behalve het konvooi steken er wekelijks twintig à 25 kleine vrachtwagens de grens over, elk met twintig à dertig migranten. In totaal zo’n zeshonderd man per week. ‘We patrouilleren elke dag, maar sinds 2013 zijn we gestopt met de aanhouding van migranten’, vertelt hij. ‘De financiële steun van de overheid stopte en we hebben geen geld om benzine te kopen of onze auto’s te onderhouden. Migranten zijn geen prioriteit meer. We laten ze passeren. De detentiecentra in de regio zijn leeg. Geen centen voor opvang. En dat geldt voor de hele grens met Niger en Tsjaad.’
Door het gebrek aan controle doen mensensmokkelaars gouden zaken in Libië. Een groot deel van de opbrengst wordt in het zuiden opgestreken, met name door de Toubou en de Toeareg, de twee dominerende stammen in het gebied. Er zijn zo’n 130.000 Toeareg in Libië. Van oorsprong zijn het Berbers, ze bewonen het Tassil n’Ajjergebergte op de grens tussen Libië en Algerije. De stam strekt zich uit tot in Mali, Niger en Burkina Faso.
De Toubou controleren een groot deel van de zuidgrens. De stam telt 350.000 zielen, het merendeel leeft in het noorden van Tsjaad en Niger. In Libië zijn er honderdduizend Toubou.
In het door twee regeringen verscheurde Libië scharen de Toubou zich aan de kant van de officieel erkende overheid in Tobroek, al houdt dat in de praktijk weinig in. ‘De militairen in onze katiba komen van de Tobroek-zijde, maar dat wil niet zeggen dat we hen ook daadwerkelijk steunen’, zegt commandant Ramdan. ‘We kiezen ook niet voor de regering in Tripoli. We worden al maanden niet meer door de overheid betaald, waarom zouden we dan loyaal zijn aan een bepaalde zijde?’
Net als het merendeel van de Libiërs is Ramdan de situatie goed beu en wil hij één regering: ‘We voelen ons verantwoordelijk voor de veiligheid van dit gebied, daarom bivakkeren we in dit verlaten oord. We houden hoop dat er op een dag een eenheidsregering komt. Als die ons betaalt, des te beter. Tot die tijd zorgen we noodgedwongen voor onszelf.’
Zijn troepen incasseren geld van passanten aan het checkpoint. ‘We vragen tien dinar (ruim drie euro – jdr) voor een auto en veertig dinar voor een geladen vrachtwagen. Lege vrachtwagens hoeven niets te betalen. Het is ons enige inkomen. Aan het eind van de maand betalen we iedereen uit.’
De andere milities in de regio hebben ongeveer dezelfde werkwijze. Naast de officieuze ‘belastingheffing’ persen ze ook smokkelaars en migranten af, al wordt dat natuurlijk niet hardop gezegd. Als ze tijdens een patrouille een groep migranten tegenkomen, moeten die meestal betalen. Smokkelaars worden vastgehouden en na betaling weer vrijgelaten.
Afrikaanse migranten in Libië hebben het niet gemakkelijk. In de hele regio ontmoeten we angstige Afrikanen. Ze zijn bang voor de Arabische bevolking, maar ook voor de Toubou. Overal worden ze afgeperst en bedreigd. De stad Sabha spant de kroon. Door de centrale ligging, op meer dan zevenhonderd kilometer ten zuiden van Tripoli, vormt Sabha het hart van de mensensmokkel in Libië. De stad van 130.000 inwoners staat bekend als een wetteloos oord, geterroriseerd door milities en criminele bendes. Elke dag worden er mensen vermoord, berovingen en ontvoeringen zijn schering en inslag.
Tijdens het Kadhafi-regime was er in Sabha een grote wapenopslagplaats, er lagen ook chemische wapens. Officieel is al het chemisch wapenmateriaal uit Libië weggehaald, maar volgens de opcw (organisatie voor het verbod op chemische wapens) liggen er nog wel chemicaliën opgeslagen in militaire bases. Ook in Sabha is er een militair terrein, pal naast de luchthaven.
Als we er landen, worden we opgewacht door Fadi, onze bloednerveuze tolk. Overdag kunnen we Sabha bezoeken, zegt hij. Maar na zes uur ’s avonds moet je wegwezen want dan is niets en niemand meer veilig, klinkt het somber. In het zuiden van de stad wonen de Toeareg en Toubou, het noorden wordt gedomineerd door de Arabische stam Awlad Suleiman, zonen van Suleiman. De militairen, Misrata-strijders gelieerd aan de regering in Tripoli, zijn er louter voor het decorum, zegt Fadi. ‘Ze blijven veilig op hun basis en zetten geen voet in de stad. Tegen Awlad Suleiman en de Toubou en Toeareg kunnen ze niet op.’
Als centrum van de smokkelindustrie herbergt Sabha veel Afrikaanse migranten. Tajib, een kleine smokkelaar uit Timenhent, het dorp dertig kilometer buiten Sabha waar we verblijven, brengt ons naar Abdu Kafi in Sabha. 99 procent van de bewoners in deze wijk bestaat uit migranten, 95 procent daarvan is illegaal, zegt Tajib. In zijn aftandse auto – geen bumpers en nummerplaten, vol deuken – scheurt hij door de straten, het volume van zijn radio op tien.
We stoppen voor een grauw migrantenverblijf. Aan de straatkant is alles hermetisch afgesloten, er is geen raam te bekennen. Binnen maken we kennis met Adam uit Burkina Faso. Hij ziet er met zijn brilletje en overhemd een stuk gedistingeerder uit dan de rest. Adam wil niet op de foto. Van Tajib hebben we begrepen dat hij een van de hoofdsmokkelaars uit Sabha is. Hij regelt het transport vanaf de grens tot hier en zorgt voor het volgende deel van de trip. Dat hij er goed mee verdient, is duidelijk.
Adam is een van de weinige migranten die zich een eigen auto kunnen veroorloven. Per migrant zou hij tussen de vijfhonderd en duizend dinar verdienen (170 à 340 euro). Tegen ons hangt de man een ander verhaal op. Hij woont al vijftien jaar in Sabha, is opgeleid als civiel ingenieur en werkt ook in die branche, beweert hij. Hij lacht wat samenzweerderig. ‘Iedereen hier is op zoek naar groenere velden. In Libië kun je als migrant aardig geld verdienen, maar het is ook bijzonder gevaarlijk. Migranten worden in Sabha om de haverklap beroofd of ontvoerd. We zorgen voor elkaar en beschermen elkaar zo goed mogelijk, maar het leven is hard. Vraag het maar aan de anderen.’
De man naast hem, die ook Adam heet, komt uit Niger en knikt bevestigend. ‘We zijn allemaal bang. Om zes uur ’s avonds zetten we geen voet meer buiten. Ik woonde eerst in Tripoli. Daar verloor mijn huisgenoot het leven tijdens een vuurgevecht tussen twee milities. Ik was er zo kapot van dat ik niet langer wilde blijven. Ik ging naar Sabha omdat mijn broer hier woont. De terugtocht was een ramp. Bij de controleposten nemen ze aan dat je terugkeert naar je land en dat je dus geld op zak hebt. Ze hebben bijna zevenduizend dinar (ruim 2300 euro – jdr) van me gestolen. Je zou verwachten dat de militairen je beschermen, maar het omgekeerde is het geval.’
Bij het laatste checkpoint moest hij al zijn kleren uittrekken. ‘De militairen merkten dat ik geen cash had en sloegen me uit frustratie. Ze kalmeerden toen ik mijn telefoon afgaf. Het enige wat ik nu wil, is terug naar huis, naar Niger. Via mijn broer heb ik wat werk als contractant. Vrachtwagens laden en lossen en klussen in de bouw. Zodra ik genoeg heb verdiend, vertrek ik. Want mijn leven in Libië is één grote nachtmerrie.’
Ook Islamitische Staat heeft connecties in het bandeloze Sabha, horen we van verschillende kanten. Een klein deel van de straatarme Afrikaanse migranten – vooral uit Soedan – gaat in op de ronkende belofte van een vast salaris als strijder in het door IS gedomineerde Sirte, zeshonderd kilometer ten noorden van Sabha. Vanuit Sabha gaan ze rechtstreeks door naar de stad aan de kust.
‘We weten niet om hoeveel mensen het gaat, maar er zouden inderdaad migrantentransporten naar Sirte zijn’, bevestigt commandant Mohammed Adarat van de Misrata-strijders op de militaire basis buiten de stad. ‘Deze week hebben we een Libiër en twee Syriërs opgepakt. Ze worden verdacht van mensensmokkel naar Sirte. Ze zijn doorgestuurd naar Tripoli. In de huidige chaos krijgt Islamitische Staat in Sabha kans om te groeien. Ze werken samen met de Kadhafi-stam, een bende avonturiers en na Awlad Suleiman de tweede stam in de stad. Met vrouwen en kinderen meegerekend bestaan ze uit vierduizend mensen.’
Ook Mohammed Azubair van de politiebrigade in Sabha heeft weet van transporten naar Sirte. ‘Hoe hard we ook ons best doen, we zijn niet bij machte om de situatie onder controle te houden. Migranten kunnen vanuit Sabha ongehinderd naar elke plaats die ze willen. Dus ook naar Sirte. Niemand die hen tegenhoudt.’
Telkens klinkt dezelfde klacht: de overheid betaalt niet langer. ‘We krijgen sinds negen maanden geen salaris meer. Gevolg is dat zestig procent van de politiemacht werkt, veertig procent komt niet opdagen. We zijn onderbemand en hebben de middelen niet om de criminaliteit effectief aan te pakken, al doen we wat we kunnen. Vroeger bracht onze brigade migranten binnen. We verzorgden ze en stuurden ze terug. Nu is alles geruïneerd.’
In het mortuarium van het ziekenhuis liggen twintig lichamen van migranten die ofwel onderweg in de woestijn zijn omgekomen ofwel in Sabha. Tijdens ons bezoek die middag vinden er in het hospitaal drie schietpartijen plaats. Als we net weg zijn, bestormt een man met een kalasjnikov en handgranaat het gebouw en eist dat hij een bepaalde patiënt wil zien. Niet lang daarna wordt er over en weer geschoten op de parkeerplaats voor het ziekenhuis. Later opent een andere man plots het vuur op een bus met verpleegsters. De chauffeur en twee verpleegkundigen raken gewond. De dag ervoor vond er een schietpartij plaats op het plein van een moskee, op het moment dat de mensen naar buiten kwamen na het avondgebed.
‘Per maand zijn er tien à vijftien moorden’, zegt Khalid Abdu Salam, hoofd van de rechtbank. ‘Daarnaast hebben we veel last van ontvoeringen. Vooral Palestijnen en Syriërs die hier al langer zijn en geld hebben, zijn de dupe. De Toeareg-maffia heeft vorige maand zestien mensen ontvoerd. Maar ook armere migranten zijn slachtoffer. Hun familie in het thuisland moet betalen, al is het maar een paar honderd euro.’
Abdu Salam heeft zelf ook het een en ander meegemaakt. ‘Vier moordpogingen en een poging tot kidnapping. Maar ik weiger om te vertrekken. Als iedereen wegloopt omdat hij bang is, dan gaat het alleen maar verder bergafwaarts in dit land. Ook ik word de laatste twee maanden niet betaald. Maar al zou ik een jaar lang geen cent meer krijgen, ik stop niet. De criminaliteit in Sabha mag huizenhoog zijn, het merendeel van de bevolking bestaat uit normale mensen. Ik houd hoop. Betere tijden zullen komen. Er is altijd een volgende dag.’
We laten Sabha achter ons en vertrekken naar Ubari, tweehonderd kilometer verder naar het oosten. Terwijl alle ogen gericht zijn op de oorlog in het noorden van Libië werd tot een maand geleden in Ubari een zware strijd uitgevochten tussen Toeareg en Toubou. Na de revolutie laaiden de oude tribale twisten in Libië opnieuw op. Om de macht, om land, olie en goud. Het olieveld Sharara, een van de grootste in Libië, ligt op vijftig kilometer hier vandaan.
Het geld in Libië komt van de rijkdommen in het zuiden. Ook de twee rivaliserende regeringen willen hier elk hun graantje meepikken. Dat doen ze door zich te bemoeien met de tribale strijd. In 2014 verdreven de Toeareg met steun van de Misrata-strijders de Toubou, die tot dan de bewaking van het olieveld uitvoerden. De troepen van generaal Haftar, loyaal aan de Tobroek-regering, zouden op hun beurt de Toubou hebben gesteund met geld en voedsel.
Het laatste staakt-het-vuren lijkt echter stand te houden. We rijden Ubari binnen aan de oostkant waar de Toubou zitten. De Toeareg houden zich op aan de andere kant bij de Tendi-berg, vanwaar ze de hele stad overzien. Behalve Toeareg en Toubou wonen er ook Arabieren in Ubari. De Libische al-Hasawna-stam – in totaal zijn ze met bijna honderdduizend – heeft tijdens de recente vredesovereenkomst in Doha bemiddeld tussen de Toeareg en de Toubou. In het kantoor van de South Peace Organisation for Development ontmoeten we Mohamed Aigely Haznawi, leider van al-Hasawna. Hij ziet er met zijn witte baard en tulband uit als een wijze oude man en blijkt dat ook te zijn: ‘We doen al heel lang zaken met zowel Toubou als Toeareg, we zijn met beiden “getrouwd”. Daardoor is er vertrouwen en dat was nodig tijdens de laatste vredesovereenkomst. Wij van al-Hasawna kiezen niet voor een bepaalde regering. Presidenten komen en gaan. Wij kiezen voor het land, voor ons bestaan op de langere termijn.’
De vredesovereenkomst is een voorbeeld voor heel Libië, vindt Haznawi. ‘De Toeareg en de Toubou wilden zelf vrede, je kunt zoiets niet forceren. Het is een solide overeenkomst. Niemand kan er meer tussen komen, daar steek ik mijn hand voor in het vuur. Al-Hasawna vormt samen met de Toeareg en de Toubou één blok. We beseffen dat dat nodig is, want iedereen aast op de olievoorraden in dit gebied. Ook Islamitische Staat. Momenteel zitten ze ver weg in Sirte en Tripoli, maar als ze zouden komen, staan we klaar om ons met hand en tand te verdedigen.’
Niet alle neuzen van de Toeareg wijzen echter dezelfde kant op. Een aantal kiest de kant van de overheid in Tripoli die gesteund wordt door de Dageraad-coalitie van Moslimbroeders en islamitische milities. Volgens Toeareg-leider Mohamed Abu Bakr Lakri zijn degenen die Tripoli steunen geenszins Toeareg uit Libië. ‘Toeareg met extremistische ideeën komen uit de buurlanden. Het merendeel van de Toeareg in deze streek is opgelucht dat de anderhalf jaar durende oorlog in deze stad voorbij is, we snakken allemaal naar vrede. Half Ubari is kapotgeschoten, de eerste bewoners keren momenteel terug en beginnen aan de opruiming van het puin. We moeten opnieuw beginnen. Veel hulp van de regering – welke dan ook – verwachten we niet. Wij als Toeareg zijn altijd door de overheid genegeerd.’
In Ubari alleen leven zeventigduizend statenloze Toeareg. Dáár zou iets aan gedaan moeten worden, zegt Abu Bakr Lakri: ‘De regering in Tripoli is verantwoordelijk voor het groeiende moslimextremisme in het land. Wij gaan daar niet in mee en we laten ons niet langer gebruiken als strijders in een proxy-oorlog. Feit blijft echter dat sommige Toeareg de regering in het westen volgen, andere die in het oosten. We zijn daar op z’n zachtst gezegd niet blij mee. En het ergste is dat er voorlopig geen enkel uitzicht is op verbetering. De verdeeldheid in dit land trekt ons allemaal verder de diepte in.’
Beeld: Smokkelaars markeren plaatsen in de woestijn enkele kilometers van de stad Sabha. De routes worden gebruikt voor het smokkelen van wapens, mensen, drugs, en van meer alledaagse goederen als voedsel en benzine (Narciso Contreras)