Waarom is de ene schrijver wel en de andere niet beroemd en rijk? Als uitgevers het zouden weten, waren alle zorgen voorbij: ze hoefden hun schrijvers alleen nog op cursus te sturen en de rest van de tijd konden ze sigaren rokend aan de kassa zitten. Het moet aan de kwaliteit van het werk liggen, houden de meeste schrijvers, om de moed erin te houden, zichzelf vaak voor. Het kan toch niet zo zijn dat het aan je mooie of lelijke kop ligt of aan je han dige babbel op de televisie, of aan een ellendige jeugd. Kwaliteit, dat is het enige wat telt. Maar toch, hoe kan het dat er schrijvers zijn die altijd goede boeken schrijven, maar tot nu toe niet «doorbreken»?
Neem Willem Melchior. Keer op keer schrijft hij prachtige boeken in een zeer bijzondere en vooral precieze stijl, met onderwerpen waarover je verder zelden iets leest en voorzien van een verbazingwekkend inzicht in het menselijk reilen en zeilen. Melchior spitst zich in al zijn romans toe op datgene wat moeilijk onder woorden te brengen valt, wat niet de moeite waard lijkt: de verlangens, schaamtes en hartstochten van «gewone» mensen, die om ons heen de straat bevolken, naar huis lopen, de supermarkt bezoeken en hun geheimen met zich meedragen. Bij Melchior geen sensationele verhalen, geen filosofieën van de koude grond, geen aan-lager-wal-gedoe, of zelfmedelijdende figuren die het «niet meer zien zitten» en ons daarmee lastig komen vallen, in de hoop dat wij ze wel even zullen redden.
Tot nu toe schreef Willem Melchior romans over homoseksuele jongens die zich een weg banen door de maatschappelijke jungle, zie bijvoorbeeld De onhuwbaren en het sublieme Het hoofd op de buik. Gewone jongens zijn het, voorzien van gewone wensen en geheimen, zoals iedereen, waarbij het bijzondere is dat homoseksualiteit nooit als een «probleem» wordt gepresenteerd, als iets zieligs dus, of juist iets heel moois, of iets bijzonders, of iets waar je liever over zwijgt, omdat het maatschappelijk «een beetje moeilijk ligt». Melchior zoekt in zijn werk doodgewoon op wat er is, niet wat er gedacht moet worden, of door anderen gedacht wordt. Hij blaast alle mist weg, schuift vooroordelen opzij en geeft ons een bijna utopische blik op de wereld.
In De dokters Andrian laat Melchior opnieuw zijn grote kwaliteiten zien. Hij vertelt het verhaal van zes generaties artsen, vanaf de achttiende eeuw tot nu, waarbij de nadruk ligt op de laatste drie generaties. En deze keer zelfs geen toespeling op homo seksualiteit. In drie hoofdstukken zoomt hij in op een scène uit de familiegeschiedenis en brengt zo een scherp beeld tot stand van opkomst en ondergang van een artsen geslacht.
In het eerste hoofdstuk maken we de begrafenis mee, en de voorbereidingen daartoe, van een broer van Diederik Willem Andrian, heelmeester in Noord-Holland. Het geeft Melchior de gelegenheid zijn personages te introduceren en bovendien strooit hij zonder daarover al te nadrukkelijk te worden met een hoeveelheid gedetailleerde gegevens over artsenij en heelkunde in het begin van de vorige eeuw. Ook het Noord-Hollandse landschap krijgt zorgvuldige aandacht, Melchior wil het vastleggen zodat we eraan herinnerd mogen worden: «Het dorp trad uit zijn beschutting te voorschijn, als om hen te verwelkomen. De daken verhieven zich boven de begroeiing, met pannen die steeds duidelijker van elkaar te onderscheiden waren, en ook de masten maakten zich met hun zalings, hun stagen en wimpels geleidelijk van elkaar los. Witte vegen veranderden in een ophaalbrug.»
Maar het gaat Willem Melchior er niet om de geschiedenis van een landschap of van een familie te vertellen, die kan iedereen met een beetje fantasie en vasthoudendheid wel schrijven, het gaat hem, zoals gewoonlijk, om een kijkje in de zielenwereld van mensen. Hij wil hun diepste gedachten aan het licht brengen, hun drijfveren, verborgen wensen en schaamte daarover, hun verhoudingen ten opzichte van elkaar. In een precieze, indringende, bijna golvende stijl die zich vaak in lange zinnen ontrolt, kruipt hij in de koppen van zijn personages en weet hij ze tot in alle uithoeken zichtbaar te maken. Dat levert zinnen op als: «Het bloed steeg hem naar het hoofd en terwijl hij weer voor zich zag hoe hij ferm als een idioot in de hoorn van de telefoon had staan toeteren, met gevolg dat patiënten die aan de deur kwamen nu door zijn vrouw vanwege een sterfgeval in de familie, zoals ze het ongetwijfeld met een plechtig gezicht formuleerde, naar Zaling of Van Dam werden doorverwezen, die respectievelijk vijf en bijna tien kilometer verderop woonden, moest hij zich het volgende moment beheersen om niet ineen te krimpen en het met een hand voor zijn ogen geslagen, de duim aan zijn ene, de middelvinger aan de andere slaap gedrukt, luid uit te kreunen van schaamte.»
Het gaat bij Melchior niet om het verhaal dat in een roman nu eenmaal verteld moet worden, maar vooral om de manier waarop het verteld wordt. Om precisie en inzicht, om de juiste toon, die nooit te zwaar mag worden, om een kalme vertellersblik die ons de gelegenheid geeft mee te leven. Hij laat zien dat literatuur niet iets is wat je ineens komt aanvliegen, alsof het geen moeite kost. Bij Melchior is het schrijven van een roman nog altijd een manier om kunst te maken. Hij benadrukt in zijn stijl het onnatuurlijke van romankunst, het kunstige ervan, hij wil nooit toegeven aan de stijl van het snelle en journalistieke vertellen van veel hedendaagse romans, waarin zinnen er alleen maar toe dienen om het verhaal snel verder te brengen. En waarin iedere overpeinzing of versiering haastig is weggestreept. Doelbewust schrijft hij zijn barokke en merkwaardig genoeg toch ook verstilde proza omdat hij zichzelf ruimte wil gunnen voor zijn, vaak ook geestige, blik op de wereld. En wij mogen meekijken.
Het hoogtepunt van deze roman is het derde hoofdstuk, Toeziend voogd, waarin het tragische korte leven wordt geschetst van Lodewijk, de laatste mannelijke telg van de familie Andrian, die zich met de grootste moeite weet te ontworstelen aan het juk van zijn strenge vader. Lodewijk vat als jongetje een fascinatie op voor autobussen, en Melchior maakt van de gelegenheid gebruik om een prachtige schets te geven van het autobusbedrijf Maarse & Kroon. Hij schrijft een geschiedenis van dat bedrijf en gaat daarbij zelfs tot in details in op het wilde begin van autobusdiensten in het algemeen in Nederland. Zijn grote enthousiasme hierover kreeg mij geheel in zijn greep. Wat is het toch mooi over iets te lezen wat je nog niet wist! We maken kennis met busmerken, met de werking van de motoren, met chauffeurs, met de verschillende motorsystemen, met de lijndiensten die men onderhield en welke moeite dat allemaal kostte. Melchior zorgde ervoor dat ik het werkelijk bestaande autobusbedrijf Maarse & Kroon, dat mij jaren geleden vaak vervoerde, nooit meer vergeet. En steeds die voorzichtig tastende zinnen, die altijd precies willen zijn, die alles willen beschrijven, ik bedoel die niks willen ver geten, omdat alles de moeite waard is om in zinnen te worden gevangen. Tot en met het hartverscheurende einde.