Het is deze Maand van het Spannende Boek 135 jaar geleden dat Charles John Huffam Dickens overleed. Zijn zwanenzang The Mystery of Edwin Drood was een roman waarin misdaad centraal staat, er is een vermomde speurder actief en er lijkt een duidelijke verdachte aanwezig. Probleem: toen Dickens stierf, was hij slechts tot halverwege gevorderd, zonder duidelijke aanwijzingen na te laten over de afloop. Daarom speculeren de droodists tot op de huidige dag over de vraag hoe het boek zou zijn af gelopen. Sommige droodisten gingen zo ver om dan zelf maar een tweede deel te schrijven. Dat is interessant omdat pas in een uitgewerkt verhaal ge toetst kan worden of ideeën over de afloop echt aansluiten bij het fragment.

Dickens’ zoon bracht in 1880 Edwin Drood zelfs op het toneel, en hij was niet de eerste. Sinds twintig jaar bestaat er een musicalversie, die ook Nederland aandeed. Daarin wordt het pro bleem opgelost door te stoppen bij het mo ment dat Dickens zijn pen liet zakken en vervolgens het publiek te confronteren met de diverse mogelijkheden voor de afloop. De interactieve meerderheid in de zaal beslist bij stemming welke variant de acteurs gaan spelen.

Als Nederlanders zouden wij be scheiden kunnen verwijzen naar Ha vanks Menuet te middernacht, dat ook tot de helft was gevorderd en in 1964 voltooid werd door Pieter Terpstra. Volgens Terpstra vertelde de auteur hem een maand voor zijn dood aan de stamtafel van het Leeuwarder hotel Amicitia «inhoud en afloop» van dit avontuur van de Schaduw verteld. Terpstra kreeg de smaak te pakken en produceerde nog twintig nieuwe Schaduw-thrillers.

Een ouder voorbeeld is misschien de «speurdersroman» van Herman Heijermans De moord in den trein (1925). Op verzoek van de familie werd het boek afgemaakt door Heijermans’ politieke geest verwant A.M. de Jong, «geheel volgens de aanwijzingen en het nagelaten schema» van de auteur.

Van Edwin Drood bestaan verschillende edities, inclusief inleidingen, noten en andere informatie. Misschien stelt de eerste lectuur de aankomende droodist teleur. Dickens’ vroegere vriend en toenmalige concurrent Wilkie Collins oordeelde bij de verschijning in 1870 dat het om een middelmatig product ging van een schrijver die aan het eind van zijn Latijn was. G. B. Shaw vond dat Dickens tijdens het schrijven al voor driekwart dood was.

Laten we het verhaal even zeer kort samenvatten: hoofdpersonen zijn John Jasper, koorleider van de kathedraal in het stadje Cloisterham, zijn neef, ingenieur Edwin Drood, diens verloofde Rosa Bud en de uit Ceylon afkomstige Helena en Neville Landless. Edwin verdwijnt in het niets na een ruzie met Neville. Het lijkt erop dat hij is vermoord, al wordt zijn stoffelijk overschot niet gevonden. Jasper heeft zijn zinnen op Rosa gezet, maar zij vertrekt naar haar voogd in Londen, waar zij de ex-marineman Tartar ontmoet. De Britse hoofdstad is ook de plaats waar Jasper opium schuift in de kit van Princess Puffer. Belangrijke figuren in Cloisterham zijn kanunnik Crisparkle, burgemeester Sapsea en verder Dick Datchery, een vreemdeling die Jasper schaduwt.

Wat weet de droodist over de afloop als hij de halve roman uit heeft? Hij heeft in ieder geval een beeld van de dynamiek van het boek, zeker als het om een negentiende-eeuwse roman gaat. John Jasper is de hoofdpersoon: het zou tegen de literaire traditie in gaan als er halverwege een andere opduikt. De tegenstelling in het boek is die tussen Londen en Cloisterham. Het netwerk van Rosa’s voogd, advocaat Grewgious – met speurder Datchery – in Cloisterham, spiegelt zich in dat van Jasper in Londen. Jaspers dubbelleven vormt de stuwende kracht in het verhaal.

Natuurlijk is Jasper de moordenaar van Drood. Dat zegt de verteller immers bijna met zoveel woorden in hoofdstuk 20, waarin Jasper zijn liefde dreigend aan Rosa opdringt: «For what could she know about the criminal intellect, which its own professed students perpetually misread, because they persist in trying to reconcile it with the average intellect of average men, instead of identifying it as a horrible wonder apart.»

Hoogstwaarschijnlijk gebruikte Jasper een sjaal voor de moord en heeft hij het lijk van zijn neef in de graftombe van mevrouw Sapsea geworpen en dat vervolgens bedekt met ongebluste kalk.

Voor de ontknoping bevat het fragment eveneens een aantal hints. Ooit zal speurneus Datchery, waarschijnlijk ge holpen door Deputy, Durdles en Princess Puffer, die allen Jasper haten – en de opiumdame zal hem bovendien chanteren – de tombe openen. Aan nemelijk is dat Datchery hierbij geassisteerd zal worden door Grewgious, Tartar en Crisparkle. Misschien ook door Helena, die zich als Drood zal vermommen om Jasper naar de tombe te lokken. En Jasper kon niet weten dat Drood de ring van Rosa’s moeder in zijn vestzakje had. Die ring lost niet op in ongebluste kalk en zal voor de identificatie zorgen.

Wie verbergt zich onder de vermomming van Datchery? Zal dat niet Grewgious’ klerk Bazzard blijken, een boerenzoon die naar Londen is gekomen om een carrière als toneelschrijver te beginnen? Hij heeft al een stuk ge schreven, maar geen gezelschap wil dat opvoeren. Het feit dat Dickens het verhaal in 1842 laat spelen (en niet in 1870) moet een functie krijgen.

Een nauwgezette lezer kan al deze dingen bedenken, al zal de droodist zich gaarne laten helpen door de noten en bijlagen van de diverse edities, waarin de bezorgers meestal ook uitleggen hoe de status van feuilleton de structuur en de inhoud van het romanfragment heeft beïnvloed.

Er zijn ook aanwijzingen op het om slag van de afleveringen en er zijn kinderen, collega’s en anderen aan wie Dickens iets over de afloop heeft verteld.

Volgens Dickens’ vriend en latere biograaf John Foster heeft de auteur hem twee huwelijken – Rosa met Tartar, Helena met Crisparkle – gesuggereerd en het feit dat aan het slot de moordenaar in de gevangenis zijn daden overziet en meent dat de moord door een andere man is begaan. Evenzo het de tail dat de ring niet in ongebluste kalk oplost en dat Neville Landless omkomt als hij Tartar helpt bij de finale confrontatie met Jasper, uit zijn tent gelokt door Helena die voor Drood speelt.

Aldus de brieven van Dickens waaruit Foster citeert, maar die zijn nooit door iemand anders dan de ge adresseerde gezien! Andere correspondentie is wel bewaard, zoals die waarin Dickens de ambitie onthult om een detectiveachtig verhaal te schrijven dat Collins’ Moonstone zou overtreffen.

De beginnende droodist zal tot zijn teleurstelling in Nederlandse wetenschappelijke bibliotheken weinig se cun daire literatuur vinden. De grootste collectie droodiana berust in de univer si teitsbibliotheek van Tilburg. Een verstandige aanschaf is daarom Richard F. Ste warts End Game: A Survey of Selected Writings about ‹The Mystery of Edwin Drood› by Charles Dickens (1999), zij het rijp en groen, niet geheel uitgebalanceerd.

Twee maanden voor zijn dood sprak Dickens ruim anderhalf uur met koningin Victoria. Als ze meer wil weten over Drood, dan zal ik het haar ook vertellen, had hij aan een vriend geschreven. Wanneer de Britse vorstin wat nieuwsgieriger was geweest, zou het droodis me misschien niet hebben bestaan. Althans niet in die mate.

De droodisten geven met hun publicaties wel een aardig beeld van de modes die de laatste 135 jaar in de letteren hebben geheerst. Na Edward Saids Orientalism (1978) ontstaat de mode om de halve roman als strijdperk te zien van de tegenstelling tussen het Oosten en het Westen. De sportieve Crisparkle en Tartar tegenover de opiumsnuivende Jasper en de Ceylonese tweeling.

Direct na Dickens’ overlijden ontstond de mode om Drood uit de dood te laten herrijzen, soms religieus gemotiveerd (overigens bezondigt iemand zich hier in 1991 nog aan). Na de verschijning van The Return of Sherlock Holmes (1905) was de herrijzenis ook weer voor jaren populair.

In het begin van de vorige eeuw was sprake van een piek in het droodisme: een bibliografie van substantiële publicaties omvatte in 1912 al bijna honderd titels die aan het mysterie van de onvoltooide Dickens waren gewijd. De manie culmineerde in 1914 in een proces waar Jasper bij verstek terechtstond, met G.K. Chesterton in de functie van rechter en G.B. Shaw als voorzitter van de jury. Jasper werd veroordeeld, dat kon je aan deze titanen wel toevertrouwen. Hun betoogtrant was nogal gefixeerd op losse details en niet op wat wij tegenwoordig zouden doen: nauwkeurig de tekst lezen en de omstandigheden van de tijd waarin die is geschreven bij de interpretatie betrekken.

Dickens’ uitgever vroeg eerst Wilkie Collins om de roman te voltooien. Die bedankte voor de eer, wat niet verrassend is gezien zijn negatieve oordeel over boek en auteur. Edwin Drood werd nu een prooi voor iedere idioot die er geld uit wilde slaan. Het eerste vervolg van Edwin Drood verscheen dan ook in 1870 te New York en kwam van Orpheus C. Kerr. Het vormde meteen een dieptepunt. Een jaar later pakte een New Yorkse journalist, Henry Morford, de zaak serieuzer aan. Maar volgens critici was zijn stijl on-Dickens en de plot te onwaarschijnlijk. Morford liet Drood herrijzen. Dat deed ook T.P. James, de auteur van het derde vervolg (1873). James had de tekst via een medium kunnen optekenen uit de mond van Dickens’ geest. Pas in 1878 zette eindelijk een Brit, mevrouw Gillan Vase, zich aan de arbeid. Drood was bij Vase niet vermoord, maar onder een schuilnaam ondergedoken. Vervolgens vertrok hij naar Egypte, maakte daar fortuin en werd aan het slot met open armen door Rosa verwelkomd.

De serie droodisten-debatten van hon derd jaar geleden hebben aan veel onzin een einde gemaakt, wat zich laat vertalen in de kwaliteit van de vervolgen. Het eerste serieuze vervolg is Edwin Harris’ John Jasper’s Gatehouse uit 1931. Prachtig in de traditie van Dickens is Harris’ vondst om een voorgeschiedenis van Princess Puffer te bedenken, die niet alleen zeer aannemelijk maakt waarom zij Jasper haat (onschuldige dochter door vileine schurk verleid), maar ook de herkomst van het jongetje Deputy verklaart (de vrucht van deze relatie). Even dickensiaans (zie The Pick wick Papers) is Harris’ hoofdstuk over de verkiezingen en de lokale folklore die daarbij hoort. Werkelijk kostelijk, want zo Dickens als maar kan, is de epiloog, die beschrijft hoe het de protagonisten verder verging.

In september 1927 onthulde Sir Arthur Conan Doyle in het tijdschrift Light dat hij met de geest van Dickens had ge sproken tijdens een seance bij hem thuis. Het contact vond plaats via een letterbord waarbij Dickens zich meldde met de naam Boz, zijn vroege pseudoniem. Na wat uitwisselingen van in formatie over Dickens’ leven aan ge ne zijde vroeg Doyle hem uiteraard naar de afloop van Edwin Drood. De geest van de auteur antwoordde: «The poor chap had a hard time. I always hoped you would put your Sherlock on his track!»

Die combinatie biedt een fikse handicap, want in 1842 was Holmes nog niet «geboren». De pasticheur Edmund Pearson publiceerde zijn afgezaagde oplossing in 1913. Harry B. Smith probeerde hem in 1924 te verbeteren. Holmes reconstrueert de toedracht van het mysterie achteraf, aan de hand van het romanfragment van Dickens en de voorhanden zijnde documentatie. Een stuk plausibeler, maar ook weer: herrijzen, vluchten, splijten en torenwerpen.

Het is hardnekkig: ook in de romanlange pastiche van Peter Rowland, The Disappearance of Edwin Drood (1991), leeft de jonge ingenieur. Hinderlijk geforceerd is hoe Rowland probeert de periode waarin Holmes leefde te combineren met Edwin Drood. In 1894 krijgen Holmes en Watson een grijzende Jasper op bezoek, die vraagt of ze zijn verdwenen neef willen zoeken. In Clois terham ontdekken ze tot hun verbazing dat de ge beurtenissen in 1869 en 1870 plaatsvonden (dus niet in 1842!). Voor Jasper blijft het eeuwig 1870. De laatste variant met Sherlock Holmes is van Robert F. Fleissner (2002; The Mas ter Sleuth on the Trail of Edwin Drood: Sherlock Holmes and the Jasper Syndrome).

In La verità sul caso D. (1989; Engelse vertaling uit 1992: The D Case or The Truth about the Mystery of Edwin Drood) van de Italianen Carlo Fruttero en Franco Lucentini treden vrijwel alle bekende en minder bekende detectives uit de geschiedenis op: Father Brown, Nero Wolf, Dupin, Lupin, Marlowe, Archer, Poirot, Poilot, Holmes, et cetera. De vondst is leuk: eind jaren tachtig is er in Rome een groot internationaal congres over onvoltooide werken. De detectives vormen de Drood-workshop waarin ook een aantal belangrijke Dickens-kenners is opgenomen. De diverse hoofdstukken uit Dickens’ origineel worden telkens door het gezelschap becommentarieerd en dat gebeurt aanvankelijk teleurstellend, want de auteurs be denken slechts gekunstelde verhaaltjes om het geheel interessant te houden.

Pas aan het slot wordt The D Case werkelijk boeiend, als de verschillende serieuze hypothesen naast elkaar worden gezet en Dickens’ biografie daar op een gedetailleerde manier bij wordt betrokken. De titel krijgt hierdoor meer betekenissen en Sherlock Holmes, die er aanvankelijk niets van bakte, blijkt wel degelijk van de werkelijke gang van zaken op de hoogte: Dickens is door Wilkie Collins vermoord!

Niets van dit moois haalt het echter bij Leon Garfields voltooiing uit 1980, die gewoon The Mystery of Edwin Drood heet. Weliswaar schreef hij er slechts negentien nieuwe hoofdstukken bij, die veelal aan de korte kant zijn, maar optisch werkt dat juist uitstekend. Voor de plot koos Garfield de meest aannemelijke interpretatie (zie boven) en zijn vondsten zijn geen spectaculaire huzarenstukjes, maar staaltjes van een ver fijnd ambachtelijk vermogen om zich in dienst te stellen van zijn voorganger.

De meeste indruk maakt het slot. De locatie is de cel met de gespleten Jasper, met de afloop die Dickens zelf had gesuggereerd. Maar de manier waarop Jasper in gesprekken met kanunnik Crisparkle tot inkeer komt en bevrijd van zijn kwade helft de executie tegemoet treedt, is dickensiaans tot in de laatste letter. Bovendien krijgt het ci taat uit Ezechiël 18:27 dat Dickens gebruikte hiermee een zinnige functie: «Maar als de goddelooze zich bekeert van zijne goddeloosheid, die hij gedaan heeft, en doet recht en gerechtigheid, die zal zijne ziel in het leven behouden.»

Merkwaardig dat eveneens in 1980 de auteur Charles Forsyte een vervolg publiceerde dat in grote lijnen dezelfde opzet heeft als dat van Garfield, inclusief de celgesprekken tussen Jasper en Crisparkle. Anders dan bij Garfield is Jasper schizofreen en Forsyte beschrijft de geestestoestand van de gevangen koorleider vrij overtuigend. Desalniettemin doet dit slot aan 1980 denken en niet aan 1870, zoals dat van Garfield. Forsyte noemde zijn poging dan ook eigentijds The Decoding of Edwin Drood en vergezelde zijn vervolg van allerlei beschouwingen die zijn visie moeten ondersteunen.

Er ligt geen courante Nederlandse editie van The Mystery of Edwin Drood in de winkels. Dat was vroeger wel anders: de eerste Nederlandse vertaling werd al binnen een jaar na de verschijning van het origineel uitgebracht. Er moeten hier droodisten zijn geweest. De grootste collectie droodiana berust bijvoorbeeld niet in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag of de universiteitsbibliotheek van Leiden, maar in die van Tilburg.

Wij zien voor ons een geleerde pater die bij het haardvuur onder het genot van een goed glas wijn en een goede sigaar deze collectie doorneemt, voordat hij haar aan de universiteitsbibliotheek van Tilburg zal vermaken. In ieder geval in Midden-Brabant woonde een droodist.