
Indertijd was er veel over te doen. In 1973 verwierf de National Gallery in Canberra, Australië, een luisterrijk schilderij van Jackson Pollock, Blue Poles, dat in 1952 geschilderd werd. Een groot werk, een goede twee bij vijf meter, een abstract beweeglijke figuratie, een dicht weefsel van klaterende kleur. Het stuk linnen lag uitgestrekt op de vloer van het atelier. De kunstenaar bewoog eromheen, lenig als een dier, en druppelde en gooide, op en neer, de verf over het doek. Er zat kracht en snelheid in die bewegingen. Als de verf het doek raakte, spatten de vallende klodders uit elkaar. Zo ontstond er een vol oppervlak van onnavolgbaar korte bewegingen van kleur. Dat was de nieuwe kunst uit Amerika. Die was verbazingwekkend.
De National Gallery was een nieuw museum toen het Blue Poles verwierf. Het museum bestond sinds 1967. Canberra was in 1913 gesticht – als hoofdstad van een nieuw land, niet van een oude kolonie. Australië werd onafhankelijk in 1901. Het duurde dus een tijd voordat er in de hoofdstad, zoals dat hoort, naast een nationale bibliotheek en een staatsarchief ook een nationaal kunstmuseum kwam. De collecties kwamen zeker bescheiden op gang. Er waren schilderijen uit de eeuwwisseling, koloniaal werk uit een Britse traditie, nieuwe dingen uit de twintigste eeuw. Daarnaast begon het museum kunst bijeen te brengen uit de wonderlijke levenswereld van de oorspronkelijke bevolking. Dat was een wezenlijke taak van een nationaal museum. De Aboriginals hadden al zo’n vijftigduizend jaar, rondzwervend op hun manier, in hun onmetelijke land gewoond. Van hun bijzondere voorwerpen, sculpturen en zandschilderijen vertoonde de National Gallery al direct bij binnenkomst een compacte groep. Een verwijzing naar de oertijd. Het was wel de vraag wat de nieuwe bewoners nog konden begrijpen van die raadselachtige Aboriginals. Het werd echter tijd er moeite voor te doen. Het woord canberra betekende trouwens plaats van samenkomst in hun taal.
In het voorjaar van 1998 heb ik dat nationale museum bezocht. Ik was bestuursvoorzitter van een internationale club van moderne kunstmusea. Op gezette tijden hield ons bestuur, samen met enkele verzamelaars die ons werk ondersteunden, een bijzondere bijeenkomst op een plek om daar kennis te maken met de lokale omstandigheden. We waren dus in Australië – in Sydney en Melbourne en daartussenin ook in Canberra. Van de National Gallery aldaar wisten de meesten van ons gezelschap dat het dat museum was waar ze dat schilderij van Pollock hadden aangekocht voor een bedrag van 1,3 miljoen Australische dollars. Toen was dat het hoogste bedrag ooit betaald voor een modern Amerikaans schilderij. De aankoop was met speciale hulp van de Australische eerste minister doorgezet. Als gewoonlijk was er veel kritiek: een stom schilderij, wat stelt het voor, belachelijk veel geld. Maar het was ook geniaal. Ineens kreeg een provinciaal museum groot artistiek aanzien omdat het een onbetwist meesterwerk had kunnen verwerven. Zo ging het ook. Het deed nu mee. Ons gezelschap, een man of twintig, kwam binnen. We keken in de hal naar werken van Aboriginals, daarna liepen de meesten toch door naar het heilige hoogtepunt: de grote, dramatische Pollock die daar in zijn zaal hing als een altaar van modernisme. Het is ook een bloedmooi schilderij. Ieder van ons had zeker al genoeg kunst van Pollock gezien. In de hedendaagse kunst was hij zo beroemd als Picasso. Dus hoe nieuw was wat we zagen?
Later bevond ik me alleen in een zaal met hedendaagse Australische kunst. Wat ik toen zag, had ik nog nooit gezien: verrassende paneeltjes met de woeste boevenstreken van de beruchte Ned Kelly. Het waren 26 schilderijen uit 1946-47 van Sidney Nolan, toen dertig jaar oud. Voor mij waren, toen in 1998, die schilderijen verrassend nieuw. Het was niet anders. Toen de politie, op jacht naar de boef, hem in 1880 bij Glenrowan eindelijk klem had, heeft hij nog van ploegscharen een harnas in elkaar getimmerd. Zo trad hij naar buiten, in de mist, geheimzinnig. De kogels kaatsten terug van het ijzer. In precies die hoekige, zwarte gestalte is Ned Kelly in al zijn scènes door de schilder zo iconisch afgebeeld. In zijn hand een lang geweer als een staf. Ik vond ze geweldig en bizar als poppenkast. Ze zijn helder van licht, zoals de zon daar schijnt. In het landschap staan hun slanke eucalyptusbomen. Daartussen wordt ‘Constable’ Scanlan letterlijk overhoop geschoten door de zwijgzame Kelly. Het paard springt van schrik. Je ziet dat de jonge Nolan benul had van moderne kunst. Maar naast de eredienst rond Blue Poles waren de knisperende schilderijen over Ned Kelly eerder lokale vertellingen en een andere werkelijkheid. Natuurlijk moesten arme landbouwers met een klein stukje grond weleens een schaap stelen om hun kinderen te eten te geven. Voor sloebers als Kelly waren de rijke veeboeren hun natuurlijke tegenstanders. Het was een klassenstrijd. In 1880 hadden ze hem te pakken en is Ned Kelly opgehangen. Hij was 26 jaar oud en werd, mede door zijn hoekige uitzien op schilderijen, een legende als Robin Hood.