Daarom moet de dichter geen thema bedenken dat urenlang zou kunnen worden gelezen door mensen thuis, maar iets empathisch, vertrouwd, kort, dat onmiddellijk en rechtstreeks een publiek zou kunnen bereiken van wel zeventienduizend toehoorders, met gretige en alerte oren en ogen, met lichamen waarvan de spieren zouden verstijven als ze te lang zonder verstrooiing stil zouden blijven zitten.’

Deze gretige zinnen van Virginia Woolf (uit de vertaling van On Not Knowing Greek) staan in het programmaboekje van de voorstelling Elektra (NTGent het Nationale Toneel, regie: Julie Van den Berghe). Door omstandigheden kon ik die productie veel te laat zien. Jammer, want ze hoort tot de meest intrigerende van het lopende seizoen. Misschien ook wel tot de meest irriterende. Er zoemt een dringende vraag om die voorstelling heen: maakt het actualiseren van een klassieke toneeltekst die tekst relevanter? Woolf roemt de Griekse tragedieschrijvers om hun ‘bliksemsnelle, snerende attitude’, die ze met een mooi woord ‘openluchthouding’ noemt.

De acht spelers en musici zijn almaar bezig de open lucht vrij te maken, door de massieve wanden van vormgever Niek Kortekaas voortdurend weg te rollen. Een operatie die maar gedeeltelijk lijkt te lukken. De muren rollen weer terug naar de gevangenis-stand die de vertellers omsluit. Binnen die muren gaat de loodzware oorlogsstof van Elektra (Aeschylos, Sophokles en Euripides, intensief bewerkt door Bernhard Dewulf) een debat aan met actuele teksten die in het programmaboekje ‘sprokkellectuur’ worden genoemd, observaties waarin het werk van de zus van de regisseur, Anabell Van den Berghe, oorlogscorrespondente in Egypte en Syrië, een cruciale rol speelt. Hoeveel journalistieke interventies kan een tragedietekst hebben? Aardig wat, zo blijkt.

Maar het is in deze Elektra wel kantje boord. Sterk is de vorm van de voorstelling zonder enige twijfel. Door het voortdurend van gedaante en verschijningsvorm veranderende landschap van de theatervlakte. Doordat ingrediënten zich tegen elkaar aan bemoeien en daarmee de vorm openbreken. Bijvoorbeeld via de als stoorzender opererende muziek. Of door de lichte toets die soms opsteekt als een herfstbries. Elektra is een punkmeid die accordeon studeert om tenminste nog iets van vrolijkheid om zich heen te organiseren. De mise-en-scène is van een beangstigende helderheid, onder meer door de wijze waarop familieverhoudingen worden getoond in eenvoudige beelden. Moeder Klytaimnestra en dochter Elektra ieder gevangen in een eigen frame. De een als bezienswaardigheid in een uitstalkast. De ander als tiener die in een kramp wacht op de verlossing door haar broer Orestes. Die er allemaal ook niks aan kan doen.

Akelig is soms de schreeuwerigheid, het lawaai waarmee het verhaal zichzelf een actueel bedoelde beurtzang over haat en bloeddorst wil binnenwroeten. En omgekeerd. Ik las ergens: waarom mag de tragedie niet ouderwets zichzelf zijn? Een gedachte die mij als kijker soms ook besprong. De voorstelling wordt op momenten van actualiteit-zoekende nadrukkelijkheid besmeurd met de pek waarmee ze omgaat. Misschien kán het ook niet anders. Woolf suggereert zoiets in het citaat uit On Not Knowing Greek. Wanneer de protagonisten in die Griekse kolossen ‘(…) zo door dood, verraad of een primitieve calamiteit worden getroffen, gedragen zij zich precies zoals wij ons zouden gedragen als we zo hard getroffen zouden worden, en daardoor begrijpen we hen misschien ook gemakkelijker en directer’. Zo geformuleerd lijkt het dus een dramaturgisch noodlot.

Hoe het ook zij, het heeft een hoogst ongemakkelijke voorstelling opgeleverd, die schuurt en jeukt en irriteert en waar ik nog lang niet mee klaar ben. Lijkt me ook een kwaliteit.


Elektra is deze week nog te zien in de Rotterdamse Schouwburg en het Chassé Theater te Breda, ntgent.be


Beeld: Elektra, ntgent & het nationale toneel (Phile Deprez)