Er is sinds de dood van Opland iets raars aan de hand met de Nederlandse politiek: nu de karikatuur ontbreekt, begint de politiek een karikatuur van zichzelf te worden. Satire vanaf de zijlijn is niet eens meer nodig. De lachspiegelfactor is heden in het spel zelf verdisconteerd. Geen der deelnemers schijnt zich aan deze vervorming van de politieke verhoudingen te kunnen onttrekken.
Het begon allemaal met het broederdrama in het Christen Democratisch Appèl, waar de eenzame kamikazevlucht van Marnix van Rij ter vernietiging van het leiderschap van Jaap de Hoop Scheffer een hilarische persiflage was op de machiavellistische grondbeginselen van het politieke bedrijf. Het was schuifdeurentoneel op het meest burleske niveau, dat precies voldeed aan die typisch polderlandse mengeling van grootheidswaan en provincialisme waar Opland bij leven en welzijn zijn gezegende inspiratie aan ontleende.
Sindsdien sneuvelt de ene na de andere reputatie in de Tweede Kamer en omgeving. Er is sprake van een soort collectief zelfverbrandingsproces, een groot bal démasqué, alsof men zelf haarfijn aanvoelt dat er in het aankomende verkiezingsjaar een Umwendung aller Werte zal plaatsvinden en dat het er nu niet meer toe doet de schone schijn nog langer op te houden. Het leidt tot rare taferelen. Bijvoorbeeld tot de stoere taal op het congres van D66, waar men zich zoals bekend vrijwel verzekerd weet van de ondergang. In totale wanhoop roepen de laatste getrouwen van Thom de Graaf nu uit dat zij hun campagne voor de kamerverkiezingen «boven mavo-4-niveau» zullen voeren. Met andere woorden: de partij schrijft een groot deel van de kiezers al bij voorbaat af, hun stem is de gewezen kampioenen van het populisme uit het mediatijdperk nu plotseling te min. Het is een staaltje zelfoverschatting waar Opland in zijn meest vileine momenten wel raad mee had geweten. Vooralsnog geldt voor de gewezen staatshervormers het adagium: beggars cant be choosers.
Heel triest ziet het er ook uit voor GroenLinks. Wie dacht dat de partij van Rosenmöller c.s. sinds de Kosovo-crisis iets zou hebben bijgeleerd, kwam bedrogen uit. De campagne in Afghanistan bombardeerde niet alleen Kaboel terug naar het stenen tijdperk, ook de laatste fundamenten van het ooit zo veelbelovende GroenLinkse levensmodel werden in een klap opgeblazen. De politieke eenakter van Rosenmöller in de Tweede Kamer in de wandelgangen al snel «Operatie Schone Handen» geheten was in het hele oorlogsdrama nu natuurlijk niet meer dan een bizarre voetnoot; ten aanzien van de politieke spankracht van zijn eigen partij pakte het desastreus uit. Afgelopen weekend, tijdens de partijraad waar GroenLinks met zichzelf in het reine trachtte te komen aangaande de eerdere steun voor de bombardementen, offerde Rosenmöller zijn laatste restje geloofwaardigheid op het terrein van de buitenlandse politiek op aan zijn brandende ambitie richting het bestuurderspluche. Enerzijds loodste Rosenmöller er eindelijk die felbegeerde instemming van zijn partij met het Nederlandse Navo-lidmaatschap door, anderzijds als een doekje voor het bloeden, zeg maar slaagde hij erin een meerderheid te vinden voor het standpunt dat GroenLinks het na vijf weken van clusterbommen op Afghanistan voorlopig even welletjes vindt. Echt ideologisch solide klinkt het allemaal niet, integendeel. Het oude gezegde dat christen-democraten gladder zijn dan een paling in een emmer snot, is nu ook van toepassing op de ooit zo van principes doordrenkte GroenLinksers. Ook hier gaan ongetwijfeld harde electorale klappen vallen.
Een even hoge zelfverbrandingsgraad werd in dezelfde week manifest bij Jan Pronk, de laatste uyliaan in de hedendaagse sociaal-democratie. Met zijn ontboezeming bij Barend & Van Dorp dat hij eigenlijk fel tegen de bombardementen is die zijn kabinet zo van harte ondersteunt, gaf Pronk luid en duidelijk aan dat zijn binnenlandse politieke carrière erop zit. Al even weinig illusies liet hij bestaan over zijn vete met de nieuwe PvdA-kroonprins Ad Melkert, die er alles aan zou hebben gedaan om hem zo laag mogelijk op de kieslijst te plaatsen. Dat Pronk er nu de brui aan geeft, is begrijpelijk. Minder gelukkig is zijn gevoel voor timing. Als de minister, zoals hij zelf aangeeft, vanaf het begin tegen bombarderen is geweest, dan had hij er goed aan gedaan dat ook vanaf het begin duidelijk te maken. Hij had zo op glorieuze wijze afscheid kunnen nemen van het landsbestuur, als de eerste bewindsman sinds mensenheugenis die nog geleid wordt door factoren als zijn eigen politieke geweten. Helaas liet Pronk dat allemaal na, en kwam hij pas met zijn bekentenis toen het veel en veel te laat was. En zo kan ook Pronk niet voorkomen dat het laatste beeld dat van hem bewaard zal blijven, die eigengemaakte karikatuur van zijn persoonlijke ijdelheid is.
De enige partij die in deze tragikomedie het tij echt mee heeft, is natuurlijk Leefbaar Nederland, een partij die zich mag beroepen op de meest karikaturale leider aller tijden, ex-professor Pim Fortuyn. De kracht van Leefbaar Nederland is niet eens zozeer de islamofobe preoccupatie van haar Grote Roerganger, maar het antipolitieke evangelie dat Jan Nagel en de zijnen uitdragen. Dat is een sterke troef. Leefbaar Nederland hoeft niet eens campagne te voeren. Dat laat Nagel over aan zijn tegenstanders, links en rechts, die steeds verder wegzakken in het moeras van hun eigen ambities. En zo wordt Ad Melkert volgend jaar dankzij Leefbaar Nederland toch gewoon premier van Nederland. Karikaturaler kan het niet.